KERSTMIS – OUD EN NIEUW
Elk jaar opnieuw is de maand december voor ons een maand met bijzondere gevoelswaarden.
Het is de maand waarin we eerst het kinderfeest van de Goedheiligman vieren, waarna de geboorte van Gods Zoon als grootste feest ons nieuwe hoop geeft voor de toekomst, de toekomst die op 1 januari aanvangt met het nieuwejaar.
Het kenmerkende van deze feesten is, dat het gebeurtenissen zijn, die in de familie kring worden gevierd, gezellig in een verwarmde huiskamer.
Natuurlijk is het niet altijd voor iedereen mogelijk al die dagen thuis te zijn, maar wij, de ongetrouwden en de getrouwden met hun gezin in Nederland, wij voelen juist in deze tijd dat wij met onze gedachten vertoeven bij hen die ons lief zijn, daar in dat verre Nederland.
Laat het feest van Christus geboorte ons vervullen van Zijn Liefde, opdat wij liefde kunnen schenken, en opdat wij de kracht hebben onze goede voornemens in 1964 te uitvoer te brengen en vol te houden.
U allen, mannen van de Dubbus, wens ik, met Uw naasten, een goede kerstmis en een voorspoedig nieuwjaar.
De commandant,
W. J. Kramer.-
Elk jaar opnieuw is de maand december voor ons een maand met bijzondere gevoelswaarden.
Het is de maand waarin we eerst het kinderfeest van de Goedheiligman vieren, waarna de geboorte van Gods Zoon als grootste feest ons nieuwe hoop geeft voor de toekomst, de toekomst die op 1 januari aanvangt met het nieuwejaar.
Het kenmerkende van deze feesten is, dat het gebeurtenissen zijn, die in de familie kring worden gevierd, gezellig in een verwarmde huiskamer.
Natuurlijk is het niet altijd voor iedereen mogelijk al die dagen thuis te zijn, maar wij, de ongetrouwden en de getrouwden met hun gezin in Nederland, wij voelen juist in deze tijd dat wij met onze gedachten vertoeven bij hen die ons lief zijn, daar in dat verre Nederland.
Laat het feest van Christus geboorte ons vervullen van Zijn Liefde, opdat wij liefde kunnen schenken, en opdat wij de kracht hebben onze goede voornemens in 1964 te uitvoer te brengen en vol te houden.
U allen, mannen van de Dubbus, wens ik, met Uw naasten, een goede kerstmis en een voorspoedig nieuwjaar.
De commandant,
W. J. Kramer.-
“Orde.’”
“Front maken!”
“Tamboer: Stilte!”
“Kapel: Jonge Prins van Friesland.”
“Gewapende wacht: In den arm geweer!”
In de stralende zon van den vroege morgen komt de hoogste gezagdrager aan boord voor een officieel bezoek.
Het wit der uniformen straalt, het koper schittert, zenuwen zijn gespannen als een snaar ……………
Nacht.
Stilte.
Een stal, een ezel, een os,
een voerbak, wat stro en wat doeken,
het grauw van het herderskleed straalt in het licht van een ster, die schittert:
Een kind komt ter wereld!
“Gewapende wacht van Herodes:
het zwaard uit de schede, gereed om te moorden!”
God zelf, koning der koningen, wordt mens met de mensen.
Verwachtingen zijn gespannen als een snaar …………
Een mens heeft het nodig in luister te komen om aandacht te vragen.
Góds glorie begint: bij de mens in zijn armoe.
Dát is het wonder.
Ook nu.
VLOP –
“Front maken!”
“Tamboer: Stilte!”
“Kapel: Jonge Prins van Friesland.”
“Gewapende wacht: In den arm geweer!”
In de stralende zon van den vroege morgen komt de hoogste gezagdrager aan boord voor een officieel bezoek.
Het wit der uniformen straalt, het koper schittert, zenuwen zijn gespannen als een snaar ……………
Nacht.
Stilte.
Een stal, een ezel, een os,
een voerbak, wat stro en wat doeken,
het grauw van het herderskleed straalt in het licht van een ster, die schittert:
Een kind komt ter wereld!
“Gewapende wacht van Herodes:
het zwaard uit de schede, gereed om te moorden!”
God zelf, koning der koningen, wordt mens met de mensen.
Verwachtingen zijn gespannen als een snaar …………
Een mens heeft het nodig in luister te komen om aandacht te vragen.
Góds glorie begint: bij de mens in zijn armoe.
Dát is het wonder.
Ook nu.
VLOP –
KERSTMIS 1963
Als je deze bladzijde voor je krijgt, neem dan ook de tijd om dit te lezen.
Mogelijk is het iets anders dan wat gewoonlijk in dit weekblad staat, maar het is ook ’n niet alledaags gebeuren wat we vieren, iets dat zo’n grote verandering heeft teweeg gebracht in de handelswijze van vele mensen van deze wereld.
Waar gaat het dan om?
“Nadat God eertijds vele malen en op verlerlei wijzen tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij tenslotte in deze dagen tot ons gesproken door Zijn Zoon.” Met deze woorden begint Paulus een brief aan de Hebreën. Het lijkt wel een sprookje.
Er was eens …….. en dan kun je je verbeelding de vrije loop laten eb vertellen wat je zo graag zag gebeuren, waar je naar hongert. Maar in dit geval spreekt men van Bethlehem dat geografis vast staat, van een volkstelling die historis te plaatsen is, van Keizers en Landvoogden die in een bekende lijst voorkomen en die werkelijk tot de geschiedenis behoren.
Het is dus geen sprookje geweest, maar we worden geconfronteerd met het wezenlijke wonder van Kerstmis. God is werkelijk onze menselijke geschiedenis binnengegaan. Hij is in de tijd geboren als mens, heeft als zodanig geleefd en is gestorven. Dit is de kern van onze belijdenis op dit hartveroverende feest. Wat we veren is werkelijkheid maar het lijkt op een sprookje.
“Er was eens …………… ’n God op aarde.”
’t Zou gemakkelijker zijn om aan te nemen dat God zich voor een ogenblik in Zijn schepping openbaarde, in een enkele flits door de natuur heenbrekend. Maar dat Hij hier geleefd heeft als een klein kind, als een opgroeiende jongen, als een volwassen man.
Dat Hij ergens thuis heeft willen zijn, in een kleine stad, in een eenvoudig werkmansgezin. Hij heeft ergens willen aarden zoals wij dat willen. ’t Valt ons zwaar dit te geloven en toch: ’t is een aanwijsbare, historise werkelijkheid. Dat is het wonder van Kerstmis. Hij is binnengegaan in onze geschiedenis. Hij is het Licht waarvan Johannes spreekt. ’t Licht dat ons leven verlichten moet, ’t Licht dat valt op ons leven als op een donker schilderij waardoor er perspektief in gezien wordt, waardoor hoofdpersonen en bijkomstigheden scherper uitkomen, waardoor we de betekenis van ’t leven geheel nieuw of beter zien. We zien dat het leven zin krijgt de onbeholpenheid van het kind in de eerste jaren, zijn groei in wijsheid en kennis zijn volwassenheid. Christus heeft het doorleefd en ons daardoor hoop gegeven. Hij heeft ons menszijn geheiligd door Zijn menswording. Vandaar geen wanhoop noch levensmoeheid. Kerstmis moet voor ons de geboortedag van de hoop zijn.
Zo Kerstmis gevierd geeft deze dag ’n vernieuwing of versterking van ons vertrouwen op God, maakt ’t ons leven zinvol, worden wij een diepgelukkig mens.
’n Zalig Kerstfeest en de beste wensen voor het Nieuwe Jaar.
Je Aalmoezenier
Als je deze bladzijde voor je krijgt, neem dan ook de tijd om dit te lezen.
Mogelijk is het iets anders dan wat gewoonlijk in dit weekblad staat, maar het is ook ’n niet alledaags gebeuren wat we vieren, iets dat zo’n grote verandering heeft teweeg gebracht in de handelswijze van vele mensen van deze wereld.
Waar gaat het dan om?
“Nadat God eertijds vele malen en op verlerlei wijzen tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij tenslotte in deze dagen tot ons gesproken door Zijn Zoon.” Met deze woorden begint Paulus een brief aan de Hebreën. Het lijkt wel een sprookje.
Er was eens …….. en dan kun je je verbeelding de vrije loop laten eb vertellen wat je zo graag zag gebeuren, waar je naar hongert. Maar in dit geval spreekt men van Bethlehem dat geografis vast staat, van een volkstelling die historis te plaatsen is, van Keizers en Landvoogden die in een bekende lijst voorkomen en die werkelijk tot de geschiedenis behoren.
Het is dus geen sprookje geweest, maar we worden geconfronteerd met het wezenlijke wonder van Kerstmis. God is werkelijk onze menselijke geschiedenis binnengegaan. Hij is in de tijd geboren als mens, heeft als zodanig geleefd en is gestorven. Dit is de kern van onze belijdenis op dit hartveroverende feest. Wat we veren is werkelijkheid maar het lijkt op een sprookje.
“Er was eens …………… ’n God op aarde.”
’t Zou gemakkelijker zijn om aan te nemen dat God zich voor een ogenblik in Zijn schepping openbaarde, in een enkele flits door de natuur heenbrekend. Maar dat Hij hier geleefd heeft als een klein kind, als een opgroeiende jongen, als een volwassen man.
Dat Hij ergens thuis heeft willen zijn, in een kleine stad, in een eenvoudig werkmansgezin. Hij heeft ergens willen aarden zoals wij dat willen. ’t Valt ons zwaar dit te geloven en toch: ’t is een aanwijsbare, historise werkelijkheid. Dat is het wonder van Kerstmis. Hij is binnengegaan in onze geschiedenis. Hij is het Licht waarvan Johannes spreekt. ’t Licht dat ons leven verlichten moet, ’t Licht dat valt op ons leven als op een donker schilderij waardoor er perspektief in gezien wordt, waardoor hoofdpersonen en bijkomstigheden scherper uitkomen, waardoor we de betekenis van ’t leven geheel nieuw of beter zien. We zien dat het leven zin krijgt de onbeholpenheid van het kind in de eerste jaren, zijn groei in wijsheid en kennis zijn volwassenheid. Christus heeft het doorleefd en ons daardoor hoop gegeven. Hij heeft ons menszijn geheiligd door Zijn menswording. Vandaar geen wanhoop noch levensmoeheid. Kerstmis moet voor ons de geboortedag van de hoop zijn.
Zo Kerstmis gevierd geeft deze dag ’n vernieuwing of versterking van ons vertrouwen op God, maakt ’t ons leven zinvol, worden wij een diepgelukkig mens.
’n Zalig Kerstfeest en de beste wensen voor het Nieuwe Jaar.
Je Aalmoezenier
BESTE LEZERS,
Hebben jullie de laatste dagen ook niet vaak naar de lucht gekeken?
Ergens verwacht je toch een dik pak sneeuw en een graad of tien vorst, en
zou het net leuk zijn daar in je kort wit doorheen te dollen?
Vooral deze dagen denken we nog iets meer aan onze familie, bekenden, verloofdes of meisjes
aan de ander kant van het water, dan anders al het gevalis.
Laten we voorop vaststellen dat het helemaal geen pretje is om de feestdagen en het nieuwe jaar
in een tropische hitte te vieren, mopperen daarop helpt niet, daar moet eenieder nu toch
zo langzamerhand wel achter zijn gekomen.
Maar als rasechte Hollanders (dat zijn we toch nog allemaal?) laten we de moed niet zakken, daarom
wensen wij als redaktie iedereen heel prettige feestdagen en een gelukkig en kort 1964 toe.
Bij deze gelukwensen sluit onze illustrator “Hors” zich natuurlijk gaarne aan.
Berts, R.H.
Geleynse, J.A.
Pleysier, H.
Hebben jullie de laatste dagen ook niet vaak naar de lucht gekeken?
Ergens verwacht je toch een dik pak sneeuw en een graad of tien vorst, en
zou het net leuk zijn daar in je kort wit doorheen te dollen?
Vooral deze dagen denken we nog iets meer aan onze familie, bekenden, verloofdes of meisjes
aan de ander kant van het water, dan anders al het gevalis.
Laten we voorop vaststellen dat het helemaal geen pretje is om de feestdagen en het nieuwe jaar
in een tropische hitte te vieren, mopperen daarop helpt niet, daar moet eenieder nu toch
zo langzamerhand wel achter zijn gekomen.
Maar als rasechte Hollanders (dat zijn we toch nog allemaal?) laten we de moed niet zakken, daarom
wensen wij als redaktie iedereen heel prettige feestdagen en een gelukkig en kort 1964 toe.
Bij deze gelukwensen sluit onze illustrator “Hors” zich natuurlijk gaarne aan.
Berts, R.H.
Geleynse, J.A.
Pleysier, H.
MOORD IN FRITUUR
Oudejaarsviering in besloten
kring.
“Ha-ha-ha-hààp,” zei het bolle hoofd en daarbij verdween er weer een onschuldige oliebol in het gapende keelgat van de nietsontziende smulpaap.
Ik keek machteloos toe, niet in staat om het oliebollenleed te verzachten. Ik kon geen hap door mijn keel krijgen en hield me dus maar bij champagne.
-------
Het was het mooiste oudejaar dat men zich maar voor kan stellen, een heldere vrieslucht waaraan duizenden sterren flonkerden en daarbij een smetteloos wit pak sneeuw, dat in het maanlicht de bomen, struiken en huizen een sprookjes achtig aanzien gaf. Als eenzame vrijgezel was ik uitgenodigd om deze laatste avond en nacht van het jaar te gaan vieren bij mijn oom, een dikke, rijke slopop.
-------
Dit was de tweede maal dat ik hem zag. De eerste keer was ongeveer twintig jaar geleden, ik was toen pas vier jaar oud. Hij kwam naar me kijken omdat mijn ouders hem met vooruitziende blik tot mijn peet benoemd hadden, maar dat niet alleen: ook zijn namen waren mij toebedeeld. Ik was daar niet zo mee in mijn schik, maar Oom wel, al liet hij dat dan ook niet zo merken. Na de doopplechtigheid, vertelde mijn vader me eens, drukte hij moeder tien briefjes van duizend in de handen en vertrok met een jeugdige schoonheid naar warmere streken, waar hij de bloemetjes weer ging buitenzetten. Toen ik vier jaar was, herinnerde hij zich schijnbaar ineens weer dat hij nog een petekind had en vond het dus nodig om ons huis met een bezoek te vereren, een bezoek waarvoor mijn ouders zich dagenlang uitsloofden, maar dat slechts vijf minuten duurde omdat zijn geliefde buiten in de wagen de claxon ingedrukt hield. Ik herinner me alleen nog maar zijn gezicht, enigszins rood aangelopen, maar niet eens onknap.
-------
Nu was ik vierentwintig en oom was me dan schijnbaar toch niet vergeten. Hij huisde nu in het midden des lands in een grote villa en toen ik in het naburige dorpje aankwam merkte ik alras dat hij daar voor een zonderling doorging. Hij was wel veranderd. De slanke jongeman van de familiefoto’s die mijn vader en moeder me altijd zo trots lieten zien was nu een onsympathieke vette kwab geworden, die in de letterlijke betekenis van het woord zijn buik op handen droeg.
De conversatie was beperkt. Er stond een batterij champagneflessen op tafel en een geruisloze butler met een muizengezicht bracht om het kwartier een schaal oliebollen, appelflappen en andere delicatessen die men op de laatste avond van het jaar pleegt te nuttigen. Normaliter ben ik al een zachtzinnig persoon, maar zoals Oom daar zat te schransen, nee, daar kon ik geen vrede mee hebben. Mijn eetlust werd er geheel door benomen.
Hij zei bijna niets.
Slechts één keer bromde hij: “je bent mijn erfgenaam, na mijn dood ontvang je twee miljoen en al mijn bezittingen. De notaris heeft het testament reeds in orde gemaakt.” Meer niet. Het leverde me echter genoeg stof tot nadenken, dus hield ook ik mijn mond dicht, slechts af en toe opende ik die, maar dan alleen om een paar slokken champagne naar binnen te werken. Ik mocht die drank wel, als eenvoudig bankbediende met als douceurtje tienduizend gulden op de bank, kwam ik er niet toe om dit vocht iedere dag naar binnen te werken, dat zal een ieder begrijpen en billijken, maar ik was ook een paar maanden bij de marine geweest en die hadden me geleerd: alles wat je voor niets krijgt is meegenomen, dus: neem wat je nemen kan of: hebben is hebben, krijgen is de kunst! Wat de champagne betreft liet ik me lang niet onbetuigd. Het was nu reeds elf uur en er was nog steeds geen verandering in de situatie gekomen. Ik zat droefgeestig naar Oom te kijken, die onverstoorbaar door at en zich geen zier van aantrok.
Om kwart over elf echter hield hij een kwartiertje pauze, waarbij hij zich voldaan achterover in zijn stoel liet zakken en zich tevreden op de trots vooruitstekende buik klopte. Zo gestemd veroorloofde hij zich zelfs een opmerking: "Het nadeel van dit voedsel is”, zei hij, “dat je het slechts éénmaal per jaar kan eten en met de traditie breken wil ik absoluut niet, daarom eet ik op één avond voor een heel jaar!” ik knikte, wat kon ik anders doen? Hoewel ik reeds enigszins doezelig begon te worden droeg ik er zorg voor dat de champagneflessen geen ogenblik leeg op tafel kwamen te staan. “Binnenkort zal ik rijk wezen,” peinsde ik, “en ik zal het benutten!”
Met afgrijzen zag ik hoe de ober om half twaalf weer een grote schaal binnenbracht. De oliebollen schenen me bedroefd aan te staren en ieder keer dat de vette hand weer zo’n jonge levenslustige bol uit de schaal nam was het alsof er een rib uit zijn ribbaan genomen werd.
-------
Toen gebeurde het ………..
“Ha-ha-ha-HAAPP” zei de grootste oliebol en nam een grote hap uit het bolle hoofd.
“Ha-ha-ha-HAAPP” zei de volgende iets kleinere bol en het hele hoofd was verdwenen! Ik sperde mijn ogen wagenwijd open en zag hoe al de oliebollen uit de schaal op het lichaam van oom sprongen en triomfantelijk een rondedans hielden bij de lege krater in de romp van Oom, waar eens zijn hoofd gestaan had. De appelflappen lachten zich slap en horen en zien verging mij bij het schreeuwen van de overmoedig geworden Oud en Nieuw delicatessen.
Plotsklaps……. Een gil…….. PLONS!!! Een al te overmoedig geworden bol was in het bloederige gat gevallen. Ontzet en treurig begon de overgebleven geoliede bollen zich over de rand, vette tranen bevuilden Oom’s boord. Dan deed de oudste een stap naar voren telde: één – twee – drie en alle bollen sprongen met een doodskreet en onder klagelijk gehuil van de achterblijvende appelflappen in het gapende bloederige gat.
Ik sloot moeizaam mijn ogen.
-------
Ik opende ze in een geheel andere omgeving.
Onder het licht van een schijnende lamp en in het bijzijn van drie mannen in uniform van de landelijke politie.
Zij vuurden om beurten een vraag op me af, maar met mijn versufte hoofd leek het alsof ze het alle drie tegelijk deden.
“Je hebt je Oom vermoord!”
“Het mes was in je handen …………
hetzelfde mes waarmee je daarvoor oliebollen aan plakjes gesneden had ..”
“het hoofd van je oom lag onder jouw stoel!”
Ik vertelde ze alles.
Ze lachten slechts maar geloofden me niet.
“Je zou twee miljoen erven en je kon niet wachten, dat is alles.”
Ten laatste geloofde ik het zelf niet meer, ik zei teveel en toch ook weer te weinig en toen ik het helemaal niet meer wist en murw gebeukt was door de vele vragen bekende ik maar. De rechter gaf me het maximum.
Ewanneer ik niet zou kunnen of willen erven dan zou in mijn plaats de butler alles in handen krijgen.
Maar dat is natuurlijk helemaal niet belangrijk, dat begrijpen jullie natuurlijk allemaal.
Dat heeft niets met deze zaak uit te staan …………
Het zou “Oliebol-dom” wezen om dat openbaar te maken
“Nee, het zat ‘m in die oliebollen, die waren het, ik heb het zelf gezien ……
WAAROM GELOOFT NIEMAND ME TOCH???????????????
H A R I
Oudejaarsviering in besloten
kring.
“Ha-ha-ha-hààp,” zei het bolle hoofd en daarbij verdween er weer een onschuldige oliebol in het gapende keelgat van de nietsontziende smulpaap.
Ik keek machteloos toe, niet in staat om het oliebollenleed te verzachten. Ik kon geen hap door mijn keel krijgen en hield me dus maar bij champagne.
-------
Het was het mooiste oudejaar dat men zich maar voor kan stellen, een heldere vrieslucht waaraan duizenden sterren flonkerden en daarbij een smetteloos wit pak sneeuw, dat in het maanlicht de bomen, struiken en huizen een sprookjes achtig aanzien gaf. Als eenzame vrijgezel was ik uitgenodigd om deze laatste avond en nacht van het jaar te gaan vieren bij mijn oom, een dikke, rijke slopop.
-------
Dit was de tweede maal dat ik hem zag. De eerste keer was ongeveer twintig jaar geleden, ik was toen pas vier jaar oud. Hij kwam naar me kijken omdat mijn ouders hem met vooruitziende blik tot mijn peet benoemd hadden, maar dat niet alleen: ook zijn namen waren mij toebedeeld. Ik was daar niet zo mee in mijn schik, maar Oom wel, al liet hij dat dan ook niet zo merken. Na de doopplechtigheid, vertelde mijn vader me eens, drukte hij moeder tien briefjes van duizend in de handen en vertrok met een jeugdige schoonheid naar warmere streken, waar hij de bloemetjes weer ging buitenzetten. Toen ik vier jaar was, herinnerde hij zich schijnbaar ineens weer dat hij nog een petekind had en vond het dus nodig om ons huis met een bezoek te vereren, een bezoek waarvoor mijn ouders zich dagenlang uitsloofden, maar dat slechts vijf minuten duurde omdat zijn geliefde buiten in de wagen de claxon ingedrukt hield. Ik herinner me alleen nog maar zijn gezicht, enigszins rood aangelopen, maar niet eens onknap.
-------
Nu was ik vierentwintig en oom was me dan schijnbaar toch niet vergeten. Hij huisde nu in het midden des lands in een grote villa en toen ik in het naburige dorpje aankwam merkte ik alras dat hij daar voor een zonderling doorging. Hij was wel veranderd. De slanke jongeman van de familiefoto’s die mijn vader en moeder me altijd zo trots lieten zien was nu een onsympathieke vette kwab geworden, die in de letterlijke betekenis van het woord zijn buik op handen droeg.
De conversatie was beperkt. Er stond een batterij champagneflessen op tafel en een geruisloze butler met een muizengezicht bracht om het kwartier een schaal oliebollen, appelflappen en andere delicatessen die men op de laatste avond van het jaar pleegt te nuttigen. Normaliter ben ik al een zachtzinnig persoon, maar zoals Oom daar zat te schransen, nee, daar kon ik geen vrede mee hebben. Mijn eetlust werd er geheel door benomen.
Hij zei bijna niets.
Slechts één keer bromde hij: “je bent mijn erfgenaam, na mijn dood ontvang je twee miljoen en al mijn bezittingen. De notaris heeft het testament reeds in orde gemaakt.” Meer niet. Het leverde me echter genoeg stof tot nadenken, dus hield ook ik mijn mond dicht, slechts af en toe opende ik die, maar dan alleen om een paar slokken champagne naar binnen te werken. Ik mocht die drank wel, als eenvoudig bankbediende met als douceurtje tienduizend gulden op de bank, kwam ik er niet toe om dit vocht iedere dag naar binnen te werken, dat zal een ieder begrijpen en billijken, maar ik was ook een paar maanden bij de marine geweest en die hadden me geleerd: alles wat je voor niets krijgt is meegenomen, dus: neem wat je nemen kan of: hebben is hebben, krijgen is de kunst! Wat de champagne betreft liet ik me lang niet onbetuigd. Het was nu reeds elf uur en er was nog steeds geen verandering in de situatie gekomen. Ik zat droefgeestig naar Oom te kijken, die onverstoorbaar door at en zich geen zier van aantrok.
Om kwart over elf echter hield hij een kwartiertje pauze, waarbij hij zich voldaan achterover in zijn stoel liet zakken en zich tevreden op de trots vooruitstekende buik klopte. Zo gestemd veroorloofde hij zich zelfs een opmerking: "Het nadeel van dit voedsel is”, zei hij, “dat je het slechts éénmaal per jaar kan eten en met de traditie breken wil ik absoluut niet, daarom eet ik op één avond voor een heel jaar!” ik knikte, wat kon ik anders doen? Hoewel ik reeds enigszins doezelig begon te worden droeg ik er zorg voor dat de champagneflessen geen ogenblik leeg op tafel kwamen te staan. “Binnenkort zal ik rijk wezen,” peinsde ik, “en ik zal het benutten!”
Met afgrijzen zag ik hoe de ober om half twaalf weer een grote schaal binnenbracht. De oliebollen schenen me bedroefd aan te staren en ieder keer dat de vette hand weer zo’n jonge levenslustige bol uit de schaal nam was het alsof er een rib uit zijn ribbaan genomen werd.
-------
Toen gebeurde het ………..
“Ha-ha-ha-HAAPP” zei de grootste oliebol en nam een grote hap uit het bolle hoofd.
“Ha-ha-ha-HAAPP” zei de volgende iets kleinere bol en het hele hoofd was verdwenen! Ik sperde mijn ogen wagenwijd open en zag hoe al de oliebollen uit de schaal op het lichaam van oom sprongen en triomfantelijk een rondedans hielden bij de lege krater in de romp van Oom, waar eens zijn hoofd gestaan had. De appelflappen lachten zich slap en horen en zien verging mij bij het schreeuwen van de overmoedig geworden Oud en Nieuw delicatessen.
Plotsklaps……. Een gil…….. PLONS!!! Een al te overmoedig geworden bol was in het bloederige gat gevallen. Ontzet en treurig begon de overgebleven geoliede bollen zich over de rand, vette tranen bevuilden Oom’s boord. Dan deed de oudste een stap naar voren telde: één – twee – drie en alle bollen sprongen met een doodskreet en onder klagelijk gehuil van de achterblijvende appelflappen in het gapende bloederige gat.
Ik sloot moeizaam mijn ogen.
-------
Ik opende ze in een geheel andere omgeving.
Onder het licht van een schijnende lamp en in het bijzijn van drie mannen in uniform van de landelijke politie.
Zij vuurden om beurten een vraag op me af, maar met mijn versufte hoofd leek het alsof ze het alle drie tegelijk deden.
“Je hebt je Oom vermoord!”
“Het mes was in je handen …………
hetzelfde mes waarmee je daarvoor oliebollen aan plakjes gesneden had ..”
“het hoofd van je oom lag onder jouw stoel!”
Ik vertelde ze alles.
Ze lachten slechts maar geloofden me niet.
“Je zou twee miljoen erven en je kon niet wachten, dat is alles.”
Ten laatste geloofde ik het zelf niet meer, ik zei teveel en toch ook weer te weinig en toen ik het helemaal niet meer wist en murw gebeukt was door de vele vragen bekende ik maar. De rechter gaf me het maximum.
Ewanneer ik niet zou kunnen of willen erven dan zou in mijn plaats de butler alles in handen krijgen.
Maar dat is natuurlijk helemaal niet belangrijk, dat begrijpen jullie natuurlijk allemaal.
Dat heeft niets met deze zaak uit te staan …………
Het zou “Oliebol-dom” wezen om dat openbaar te maken
“Nee, het zat ‘m in die oliebollen, die waren het, ik heb het zelf gezien ……
WAAROM GELOOFT NIEMAND ME TOCH???????????????
H A R I
DE KERSTBOOM
KWAM TE LAAT
De woonhuizen van New York waren feestelijk verlicht en het schijnsel van de duizenden lichtjes weerkaatste in de witte sneeuw. Doch ondanks deze feestelijke aanblik was het voor de meeste mensen geen beletsel om zo vlug mogelijk naar huis te gaan. Alleen het negerjongetje bleef doorslenteren. Hij rilde over al zijn ledematen en wreef zijn handen over elkaar om de verkleumde lichaamsdelen weer wat op temperatuur te krijgen. De kleding die hij droeg was nauwelijks meer kleding te noemen. De lompen waren al ontelbare malen versteld en er zat bijna geen draad van de orginele stof aan. De meeste mensen keurden de “Nikker” niet eens een blik waardig en de rest vroeg zich af waarom hij niet naar huis ging. Als de jongen aan zijn thuis dacht liepen de tranen over zijn wangen. Zijn thuis was een krot met een kamer van vijf bij vier meter. Dezelfde kamer waar zij woonden en sliepen. Dezelfde kamer waar zijn vader twee jaar geleden gestorven was en dezelfde kamer waar zijn moeder nu al vier maanden ernstig ziek lag.
Maar dit alles was vanavond uit zijn gedachten. Hij zag alleen de etalages met de flonkerende verlichting, de stengen engelenhaar en de kleurige kerstboomballen. Hij drukte zijn neus plat tegen de ruiten en stond met verrukte ogen alles te bekijken. Plotseling klonk een harde barse stem: “Maak dat je wegkomt nikker je maakt mijn ramen vuil.”
De eigenaar van de zaak komt naar buiten gerend en haalt uit naar de jongen. Deze bukt zich en maakt dat hij wegkomt. Na een paar minuten mindert hij hijgend van het harde lopen vaart. Rillend loopt hij door de sneeuw dan komen de tranen te voorschijn. Overal waar hij komt wordt hij weggejaagd want hij is maar een nikker. Zijn schouders schokken. Hij ziet zich zelf al zittenthuis nog steeds in het krot, maar in de hoek staat een kerstboompje versierd met kaarsjes. Zijn moeder kijkt gelukkig en blij en zij heeft medicijnen waardoor ze beter wordt. Dan vervagen deze droomkastelen en keert hij met zijn gedachten weer terug naar de werkelijkheid. Hij ziet zich weer eenzaam en verlaten in de sneeuw lopen. Hij zou het wel uit willen schreeuwen, waarom is de wereld zo onrechtvaardig, en waarom wordt hij overal weggejaagd. Omdat hij een bruin velletje heeft. Urenlang loopt hij door de sneeuw. Hij wordt moe en verkleumd maar hij loopt door de wereld om zich heen vergetend. Eensklaps valt hij en blijft liggen, hij is uitgeput. Half bewusteloos ligt hij daar in de sneeuw, steeds meer bevriezend. Dan zinkt hij weg in een inktzwarte duisternis. Langzaam opent hij zijn ogen en kijkt voorzichtig om zich heen. Zijn verbazing steeg met de minuut. Hij bevond zich in een zacht bed en in de hoek van de kamer staat een kerstboom die flonkert naar alle kanten. Hij begint zich af te vragen of hij nog in leven is of dat dit het hiernamaals is. Dan buigt een vrouw zich over hem heen en legt een natte doek over zijn voorhoofd. Langzaam begint hij zich wat beter worden. De blanke vrouw kijkt hem bezorgt aan en vraagt wat er gebeurd is. Eerst aarzelend maar uiteindelijk vlot komt hij met het hele verhaal op de proppen.
Als hij uitgepraat is haalt de vrouw iets warms voor hem te drinken en zegt: “Als je je al wat beter voelt gaan we samen kerstspulletjes kopen en naar je moeder brengen.” Het jongetje begrijpt er niets van, hoe kan een blanke vrouw zoveel moeite opofferen voor een negerjongen en zijn moeder. Maar lang denkt hij hier niet over na want opeens beseft hij dat nu zijn moeder verrast zal worden en misschien beter wordt. Hij gooit de dekens van zich af en springt uit het bed. In plaats van de oude lompen liggen er een nieuw stel kleren keurig netjes op een stapeltje op de stoel.
Hij durft het bijna niet aan te trekken maar als de vrouw hem helpt is hij gauw over de vrees heen. Dan vertrekken ze samen.
Volgeladen komen bij het armoedige huisje aan en hij opent de deur. Het is stil en hij roept zijn moeder. Er wordt geen antwoord gegeven en de angst slaat hem om het hart. Hij gaat naar het bed toe en raakt zijn moeder aan, dan draait hij zich met een ruk om en zegt: “Ze is dood.”
Zwijgend gaat de vrouw naar hem toe en slaat haar arm om hem heen: “Kom, zegt ze zacht je gaat met mij mee naar huis, ik zal wel zorgen dat je moeder een fatsoenlijke begrafenis krijgt.”
Dankbaar kijkt de jongen haar aan. Dan richt hij zijn blik weer op het bed met zijn moeder en zwijgend begint hij naast het bed de kerstboom op te tuigen. Langzaam vullen de ogen van de vrouw zich met tranen en vertederd kijkt ze naar het ontroerende toneeltje. En de blanke vrouw aarzelt geen moment meer, maar kijkt vol ontroering naar de verrichtingen van haar nieuwe zoon die zo graag een kerstboom voor zijn moeder wilde hebben, een kerstboom die te laat kwam.
THE END ++I+N+J+O++
KWAM TE LAAT
De woonhuizen van New York waren feestelijk verlicht en het schijnsel van de duizenden lichtjes weerkaatste in de witte sneeuw. Doch ondanks deze feestelijke aanblik was het voor de meeste mensen geen beletsel om zo vlug mogelijk naar huis te gaan. Alleen het negerjongetje bleef doorslenteren. Hij rilde over al zijn ledematen en wreef zijn handen over elkaar om de verkleumde lichaamsdelen weer wat op temperatuur te krijgen. De kleding die hij droeg was nauwelijks meer kleding te noemen. De lompen waren al ontelbare malen versteld en er zat bijna geen draad van de orginele stof aan. De meeste mensen keurden de “Nikker” niet eens een blik waardig en de rest vroeg zich af waarom hij niet naar huis ging. Als de jongen aan zijn thuis dacht liepen de tranen over zijn wangen. Zijn thuis was een krot met een kamer van vijf bij vier meter. Dezelfde kamer waar zij woonden en sliepen. Dezelfde kamer waar zijn vader twee jaar geleden gestorven was en dezelfde kamer waar zijn moeder nu al vier maanden ernstig ziek lag.
Maar dit alles was vanavond uit zijn gedachten. Hij zag alleen de etalages met de flonkerende verlichting, de stengen engelenhaar en de kleurige kerstboomballen. Hij drukte zijn neus plat tegen de ruiten en stond met verrukte ogen alles te bekijken. Plotseling klonk een harde barse stem: “Maak dat je wegkomt nikker je maakt mijn ramen vuil.”
De eigenaar van de zaak komt naar buiten gerend en haalt uit naar de jongen. Deze bukt zich en maakt dat hij wegkomt. Na een paar minuten mindert hij hijgend van het harde lopen vaart. Rillend loopt hij door de sneeuw dan komen de tranen te voorschijn. Overal waar hij komt wordt hij weggejaagd want hij is maar een nikker. Zijn schouders schokken. Hij ziet zich zelf al zittenthuis nog steeds in het krot, maar in de hoek staat een kerstboompje versierd met kaarsjes. Zijn moeder kijkt gelukkig en blij en zij heeft medicijnen waardoor ze beter wordt. Dan vervagen deze droomkastelen en keert hij met zijn gedachten weer terug naar de werkelijkheid. Hij ziet zich weer eenzaam en verlaten in de sneeuw lopen. Hij zou het wel uit willen schreeuwen, waarom is de wereld zo onrechtvaardig, en waarom wordt hij overal weggejaagd. Omdat hij een bruin velletje heeft. Urenlang loopt hij door de sneeuw. Hij wordt moe en verkleumd maar hij loopt door de wereld om zich heen vergetend. Eensklaps valt hij en blijft liggen, hij is uitgeput. Half bewusteloos ligt hij daar in de sneeuw, steeds meer bevriezend. Dan zinkt hij weg in een inktzwarte duisternis. Langzaam opent hij zijn ogen en kijkt voorzichtig om zich heen. Zijn verbazing steeg met de minuut. Hij bevond zich in een zacht bed en in de hoek van de kamer staat een kerstboom die flonkert naar alle kanten. Hij begint zich af te vragen of hij nog in leven is of dat dit het hiernamaals is. Dan buigt een vrouw zich over hem heen en legt een natte doek over zijn voorhoofd. Langzaam begint hij zich wat beter worden. De blanke vrouw kijkt hem bezorgt aan en vraagt wat er gebeurd is. Eerst aarzelend maar uiteindelijk vlot komt hij met het hele verhaal op de proppen.
Als hij uitgepraat is haalt de vrouw iets warms voor hem te drinken en zegt: “Als je je al wat beter voelt gaan we samen kerstspulletjes kopen en naar je moeder brengen.” Het jongetje begrijpt er niets van, hoe kan een blanke vrouw zoveel moeite opofferen voor een negerjongen en zijn moeder. Maar lang denkt hij hier niet over na want opeens beseft hij dat nu zijn moeder verrast zal worden en misschien beter wordt. Hij gooit de dekens van zich af en springt uit het bed. In plaats van de oude lompen liggen er een nieuw stel kleren keurig netjes op een stapeltje op de stoel.
Hij durft het bijna niet aan te trekken maar als de vrouw hem helpt is hij gauw over de vrees heen. Dan vertrekken ze samen.
Volgeladen komen bij het armoedige huisje aan en hij opent de deur. Het is stil en hij roept zijn moeder. Er wordt geen antwoord gegeven en de angst slaat hem om het hart. Hij gaat naar het bed toe en raakt zijn moeder aan, dan draait hij zich met een ruk om en zegt: “Ze is dood.”
Zwijgend gaat de vrouw naar hem toe en slaat haar arm om hem heen: “Kom, zegt ze zacht je gaat met mij mee naar huis, ik zal wel zorgen dat je moeder een fatsoenlijke begrafenis krijgt.”
Dankbaar kijkt de jongen haar aan. Dan richt hij zijn blik weer op het bed met zijn moeder en zwijgend begint hij naast het bed de kerstboom op te tuigen. Langzaam vullen de ogen van de vrouw zich met tranen en vertederd kijkt ze naar het ontroerende toneeltje. En de blanke vrouw aarzelt geen moment meer, maar kijkt vol ontroering naar de verrichtingen van haar nieuwe zoon die zo graag een kerstboom voor zijn moeder wilde hebben, een kerstboom die te laat kwam.
THE END ++I+N+J+O++
EXIT DUBOIS 14 JAN ’63 / 27 DEC ‘63
Het begon allemaal op 14 januari 1963
We voelden er niets voor. We hadden er net 14 dagen winterverlof op zitten en eerlijk gezegd waren we een beetje vrij gevochten.
Zodoende konden we er niets voor voelen, althans dat dachten we.
18 Maanden de west hing ons als een zwaard van Damoules boven het hoofd. We waren aan boord van Hr. Ms. Dubois geplaatst.
Alhoewel we daar de eerste dagen niet veel van gemerkt hebben. We kwamen ons melden op de Heemskerk, kregen een slaapplaats op de Woendi en verrichten onze werkzaamheden op een toen nog koude Dubois.
Van die veertien dagen herinneren we ons alleen nog maar de zakken van onze daagsblauwe broeken. Die waren namelijk uitgescheurd.
Maar 5 februari kwam er toch wat meer leven in de brouwery, het schip (Dubois) werd in dienst gesteld. Een tamelijk drukke vaarperiode lag voor ons, waar we ons uiteindelijk met blauwe neuzen en verkleumde ledematen doorheen geworsteld hebben.
28 maart werden we met retraite gestuurd, een periode van bezinning brak nu aan. Iedereen opende met een wijds gebaar zijn portemonnee en kocht van zijn laatste centen zoveel mogelijk zakdoeken. Deze bleken 22 april de dag van vertrek naar Curacao, wel nodig te zijn.
Waarom dat snappen we nog steeds niet. We gingen immers een mooi leven tegemoet, warm klimaat, veel zon en weinig regen, dus ie het wel duidelijk, dat we die gedenkwaardige dag breed lachend uit de haven van Den Helder vertrokken.
Nadat we een beetje aan de zee gewend waren en iedereen al een beetje het idee begon te krijgen dat hem niets meer gebeuren kon kwamen we in Madeira aan.
Madeira, waar we ondanks de hitte toch nog in het blauwe uniform mochten passagieren bracht ons al een beetje in de juiste “termsfeer”. De “termsfeer” is die moeilijk te definitieren geheimzinnige sfeer die een schip met 18 maanden de West in het vooruitzicht geheel schijnt te omhullen.
Madeira (Funchal) was maar een stop. We waren Holland natuurlijk al weer vergeten en dus kozen we opgewekt weer het ruime sop, maar daar kwamen we weer voor enige verassingen te staan. een flukse storm gooide alle wachtregelingen in de war.
Moe en nog onwennig kwamen we 9 mei in Willemstad aan. Zonnig Curasao. Veel zon en weinig regen zeiden we daarstraks, we vergisten ons deerlijk. Want bij aankomst bleek ons dat we die woorden net zo goed om hadden kunnen zetten in weinig zon en veel regen. Voor het eerst worstelden we ons in lang wit, broeken waarvan de pijpen nog over de grond sleepten en hemden die nog roken naar het plunje magazijn. Onze eerste inspectie (door CZMNA) was hiermede een feit, we mogen dus wel opmerken dat we op “inspectiegebied” de eerste dag al, volkomen ingerouleerd waren. Spaarschema’s werden opgezet, bandrecorders en fototoestellen aangeschaft en heel heel voorzichtig worden ook de eerste rum-cokes naar binnen geslagen. Eigenlijk valt er over de maanden mei, juni, juli, augustus (Cartagena), september, oktober, november en december weinig te vertellen. Allereerst waren we er al gauw achter dat een term ook niet alles is, we misten zoveel, alles, maar datgene wat we dan ook konden krijgen namen we, en niet met kleine beetjes, maar met liters tegelijk. Gelukkig was er zo nu en dan wat afwisseling. Er werd nog weleens een haventje aangedaan en dan konden we weer naar hartelust souvenirs kopen, fotograferen en wandelen.
De omstandigheden in aanmerking genomen, begonnen we wel wat voor de Dubois te voelen, niet merkbaar overigens, maar het was er, ergens diep in ons. We waren gewend aan de benauwde verblijven, het altijd afwezige closet papier, tenueinspecties onder de moeilijkste omstandigheden en gegriep onder alle omstandigheden. Ja, na die 11 maanden konden we ons een termleven zonder de “DUBOIS” niet meer voorstellen.
Edoch, hoe hardhandig en weinig diplomatiek werden we uit de nevelige dubbussferen opgeschrikt.
OVERPLAATSING.
Na elf maanden onze beste krachten gegeven te hebben om de zaken op een normale manier te doen verlopen, nadat we 11 maanden lang alles hebben gedaan wat in ons vermogen lag om van dit scharrige fregat een mooi en capabel oorlogsschip te maken, worden we overgeplaatst.
Het is triest. Voor de tweede maal zien we ons genoodzaakt smartlappen te gaan kopen, nu kan dat echter goedkoop, bij het Leger des Heils. Met weemoed herinneren we ons, de eerste dag, toen we een koude en niet aangeklede, lelijke en ongezellige radiohut binnenstapten. Nemen jullie nu maar van ons aan, dat onze aflossers echt niet in dezelfde rommel komen te zitten, integendeel.
Het is afschuwelijk, maar we kunnen er echt niet onderuit.
We weten dat het niet mag, we weten dat het nergens opslaat, maar ergens zijn we met haatgevoelens bezield, haatgevoelens tegenover onze aflossers (hoewel de bofferds er ook niets aan kunnen doen) die nu de kans krijgen om hun term uit te dienen op een gespreid bedje.
Let eens op, over nog geen maand kunnen jullie ons zien lopen op de wal, verschrompeld, en verteerd door heimwee, met doffe ogen en neerhangende mondhoeken en we kunnen een ieder verzekeren dat we nog wel eens een keertje op komen lopen. Dat het bier HIER maar 15 cent kost zal daar echt niet vreemd wezen.
O.O.v.d.w. die het genoegen hebben om de komende maanden op de wacht aan de valreep te staan, let op en schrik niet, wanneer twee wenende manspersonen ’s nachts om drie uurin aanbidding de slanke lijnen van ons schip bewonderen, jaag hen niet weg, ze kunnen er ook niets aan doen.
We willen deze klaagzang besluiten met enige dankbetuigingen:
Allereerst aan de commandant, die elf maanden lang zoveel geduld met ons gehad heeft, aan de eerste officier, die al die tijd trouw dagelijks orders voor ons opgesteld heeft, aan de VO, die er voor gezorgd heeft dat we allemaal eerste klas zijn geworden, de sergeant tik, die zich met uiterste zelfcontrole, dagelijks tussen zes punthoofden moest zien te bewegen. We hopen dat hij na elf maanden nauwe (en vruchtbare) samenwerking aan onze enigszins “strange” iedeeën op verbindings-en tenuegebied gewend is geraakt.
Aans ons aller sous-chef radiostation, die met onuitputtelijk geduld iedere dag weer toezicht heeft gehouden!
De baksmeester, die van ons hopelijk een “ONGEPOETSTESCHOENENCOMPLEX” heeft overgehouden.
De provoost die ons nooit liet bijhalen met eten en ons zo beleidvol iedere morgen gepord heeft.
Aan alle “bewoners” van het voorverblijf, waar we elf maanden lang zo genoeglijk ons potje (meervoud!) mee gedronken hebben.
En tot slot de gehele bemanning van Hr. Ms. Dubois die elf maanden lang tegen onze (voor sommige onsympathieke) gezichten aan heeft moeten kijken.
Een ieder vare wel.
TLG 1 GELEYNSE 7 TLG 1 VAN ORSOUW
Het begon allemaal op 14 januari 1963
We voelden er niets voor. We hadden er net 14 dagen winterverlof op zitten en eerlijk gezegd waren we een beetje vrij gevochten.
Zodoende konden we er niets voor voelen, althans dat dachten we.
18 Maanden de west hing ons als een zwaard van Damoules boven het hoofd. We waren aan boord van Hr. Ms. Dubois geplaatst.
Alhoewel we daar de eerste dagen niet veel van gemerkt hebben. We kwamen ons melden op de Heemskerk, kregen een slaapplaats op de Woendi en verrichten onze werkzaamheden op een toen nog koude Dubois.
Van die veertien dagen herinneren we ons alleen nog maar de zakken van onze daagsblauwe broeken. Die waren namelijk uitgescheurd.
Maar 5 februari kwam er toch wat meer leven in de brouwery, het schip (Dubois) werd in dienst gesteld. Een tamelijk drukke vaarperiode lag voor ons, waar we ons uiteindelijk met blauwe neuzen en verkleumde ledematen doorheen geworsteld hebben.
28 maart werden we met retraite gestuurd, een periode van bezinning brak nu aan. Iedereen opende met een wijds gebaar zijn portemonnee en kocht van zijn laatste centen zoveel mogelijk zakdoeken. Deze bleken 22 april de dag van vertrek naar Curacao, wel nodig te zijn.
Waarom dat snappen we nog steeds niet. We gingen immers een mooi leven tegemoet, warm klimaat, veel zon en weinig regen, dus ie het wel duidelijk, dat we die gedenkwaardige dag breed lachend uit de haven van Den Helder vertrokken.
Nadat we een beetje aan de zee gewend waren en iedereen al een beetje het idee begon te krijgen dat hem niets meer gebeuren kon kwamen we in Madeira aan.
Madeira, waar we ondanks de hitte toch nog in het blauwe uniform mochten passagieren bracht ons al een beetje in de juiste “termsfeer”. De “termsfeer” is die moeilijk te definitieren geheimzinnige sfeer die een schip met 18 maanden de West in het vooruitzicht geheel schijnt te omhullen.
Madeira (Funchal) was maar een stop. We waren Holland natuurlijk al weer vergeten en dus kozen we opgewekt weer het ruime sop, maar daar kwamen we weer voor enige verassingen te staan. een flukse storm gooide alle wachtregelingen in de war.
Moe en nog onwennig kwamen we 9 mei in Willemstad aan. Zonnig Curasao. Veel zon en weinig regen zeiden we daarstraks, we vergisten ons deerlijk. Want bij aankomst bleek ons dat we die woorden net zo goed om hadden kunnen zetten in weinig zon en veel regen. Voor het eerst worstelden we ons in lang wit, broeken waarvan de pijpen nog over de grond sleepten en hemden die nog roken naar het plunje magazijn. Onze eerste inspectie (door CZMNA) was hiermede een feit, we mogen dus wel opmerken dat we op “inspectiegebied” de eerste dag al, volkomen ingerouleerd waren. Spaarschema’s werden opgezet, bandrecorders en fototoestellen aangeschaft en heel heel voorzichtig worden ook de eerste rum-cokes naar binnen geslagen. Eigenlijk valt er over de maanden mei, juni, juli, augustus (Cartagena), september, oktober, november en december weinig te vertellen. Allereerst waren we er al gauw achter dat een term ook niet alles is, we misten zoveel, alles, maar datgene wat we dan ook konden krijgen namen we, en niet met kleine beetjes, maar met liters tegelijk. Gelukkig was er zo nu en dan wat afwisseling. Er werd nog weleens een haventje aangedaan en dan konden we weer naar hartelust souvenirs kopen, fotograferen en wandelen.
De omstandigheden in aanmerking genomen, begonnen we wel wat voor de Dubois te voelen, niet merkbaar overigens, maar het was er, ergens diep in ons. We waren gewend aan de benauwde verblijven, het altijd afwezige closet papier, tenueinspecties onder de moeilijkste omstandigheden en gegriep onder alle omstandigheden. Ja, na die 11 maanden konden we ons een termleven zonder de “DUBOIS” niet meer voorstellen.
Edoch, hoe hardhandig en weinig diplomatiek werden we uit de nevelige dubbussferen opgeschrikt.
OVERPLAATSING.
Na elf maanden onze beste krachten gegeven te hebben om de zaken op een normale manier te doen verlopen, nadat we 11 maanden lang alles hebben gedaan wat in ons vermogen lag om van dit scharrige fregat een mooi en capabel oorlogsschip te maken, worden we overgeplaatst.
Het is triest. Voor de tweede maal zien we ons genoodzaakt smartlappen te gaan kopen, nu kan dat echter goedkoop, bij het Leger des Heils. Met weemoed herinneren we ons, de eerste dag, toen we een koude en niet aangeklede, lelijke en ongezellige radiohut binnenstapten. Nemen jullie nu maar van ons aan, dat onze aflossers echt niet in dezelfde rommel komen te zitten, integendeel.
Het is afschuwelijk, maar we kunnen er echt niet onderuit.
We weten dat het niet mag, we weten dat het nergens opslaat, maar ergens zijn we met haatgevoelens bezield, haatgevoelens tegenover onze aflossers (hoewel de bofferds er ook niets aan kunnen doen) die nu de kans krijgen om hun term uit te dienen op een gespreid bedje.
Let eens op, over nog geen maand kunnen jullie ons zien lopen op de wal, verschrompeld, en verteerd door heimwee, met doffe ogen en neerhangende mondhoeken en we kunnen een ieder verzekeren dat we nog wel eens een keertje op komen lopen. Dat het bier HIER maar 15 cent kost zal daar echt niet vreemd wezen.
O.O.v.d.w. die het genoegen hebben om de komende maanden op de wacht aan de valreep te staan, let op en schrik niet, wanneer twee wenende manspersonen ’s nachts om drie uurin aanbidding de slanke lijnen van ons schip bewonderen, jaag hen niet weg, ze kunnen er ook niets aan doen.
We willen deze klaagzang besluiten met enige dankbetuigingen:
Allereerst aan de commandant, die elf maanden lang zoveel geduld met ons gehad heeft, aan de eerste officier, die al die tijd trouw dagelijks orders voor ons opgesteld heeft, aan de VO, die er voor gezorgd heeft dat we allemaal eerste klas zijn geworden, de sergeant tik, die zich met uiterste zelfcontrole, dagelijks tussen zes punthoofden moest zien te bewegen. We hopen dat hij na elf maanden nauwe (en vruchtbare) samenwerking aan onze enigszins “strange” iedeeën op verbindings-en tenuegebied gewend is geraakt.
Aans ons aller sous-chef radiostation, die met onuitputtelijk geduld iedere dag weer toezicht heeft gehouden!
De baksmeester, die van ons hopelijk een “ONGEPOETSTESCHOENENCOMPLEX” heeft overgehouden.
De provoost die ons nooit liet bijhalen met eten en ons zo beleidvol iedere morgen gepord heeft.
Aan alle “bewoners” van het voorverblijf, waar we elf maanden lang zo genoeglijk ons potje (meervoud!) mee gedronken hebben.
En tot slot de gehele bemanning van Hr. Ms. Dubois die elf maanden lang tegen onze (voor sommige onsympathieke) gezichten aan heeft moeten kijken.
Een ieder vare wel.
TLG 1 GELEYNSE 7 TLG 1 VAN ORSOUW
OUD & NIEUW
We peinzen er al lang over.
Eigenlijk al twintig jaar.
Hoe zou het toch komen dat het oude jaar steeds weer door een nieuw jaar opgevolgt wordt???????????
Toen het oude jaar nog nieuw was het nieuwe jaar nog steeds niet geboren. Vinden jullie dat zelf nu niet een beetje raar? Natuurlijk zijn we direkt aan het rekenen geslagen. Het Oude jaar werd typisch 365 dagen geleden geboren, maar waar en hoe?
We zijn daarvoor diep in de geschiedenisboeken gedoken en hebben zodoende enige belangrijke ontdekkingen gedaan. In het jaar 4000 voor Christus leefde er een erg wijze wijsgeer in Egypte, HARINJO geheten, die na 80 jaar ernstige studie tot de ophefmakende conclusie kwam dat het nieuwe jaar de zoon van het oudere jaar was, ongetwijfeld een belangrijke ontdekking, maar hiermee was HARINJO er nog niet.
Hij begon zich tevens af te vragen hoe jong de zoon zou moeten wezen als de vaderoud genoeg was. Tragisch genoeg wist hij deze problematiek niet op te lossen en dus gaf hij in het jaar3918 voor Christus met een ontevreden trek op het wijsgierige gelaat, de geest.
Gelukkig genoeg had men ook in die tijd al matengevoel en men besloot het nageslacht niet met deze kwestie opgescheept te laten zitten en zo stond er in het jaar 2500 voor Christus een nieuwe maan op, jullie kent het type: hoog voorhoofd en heldere ogen, dit maal was zijn naam echter PIEKEROS NEUS-IN-DE-BOECLES, kortweg NEUS. Met behulp van HARINJO wist hij dus reeds dat de jonge zoon ongetwijfeld een oudere vader moest hebben. Maar, zo vroeg hij zich af, WIE ZOU POTVERBLOMME DE MOEDER WEL WEZEN?????
In de bazaar op de hoek kocht hij een telraam, in de winkel daar tegenover een school juffrouw en toen was het werken geblazen. Hij deed ongetwijfeld zijn best en zie na twee jaar reeds bleek hij produktief genoeg te zijn om een nieuwe stelregel op tafel te werpen. Deze ludde als volgt:
Wanneer een vader een zoon krijgt is daar een moeder voor nodig. Een moeder kan echter niet een ongelimiteerd aantal kinderen krijgen, daarom schatte NEUS het aantal kinderen op 99. Deze 99 kinderen konden natuurlijk niet allemaal verschillende namen krijgen, daarom noemde hij ze: 9 x Er Elf Uit-werpen.
Hij gooide al zijn rekenkundige formules op tafel, bond de onderwijzeres met de haren aan het telraam vast, maar desniettegenstaande dat feit lukte het hem toch niet achter de waarheid te komen.
De moeder bleef mysterieus op de achtergrond en NEUS stierf troosteloos met een groot moeder complex.
Een kleine opleving deed zich nog voor in het jaar 1997 voor Christus toen er in Mesopotamië een zekere Jubolus Simplicos leefde, die de wereld bevolking aan het verstand bracht dat 9 x Elf Er Uit-werpen een te lange naam was. Men brak er zich de tong over. Dus maakt vriend Simpel (zoals hij in onze taal zou heten) er wat anders van, hij schrapte 9x Elf Er Uit-werpen, nam de eerste letters van de tekst en zo ontstond het sobere woord E-E-U-W!
Maar verder doet dit weinig ter zake, we bepalen ons slechts tot de meest geruchtmakende ontdekkingen.
Tot het jaar 113 voor Christus leefde iedereen in volkomen onwetendheid wat de jaarwisseling betrof. Er werden in de nacht van de 365ste dag geen kerstbomen verbrand en absoluut geen rotjes en ander vuurwerk afgestoken, ofschoon men in die dagen toch oorlogszuchtig genoeg was.
In het jaar 113 echter werd er iemand geboren die verder keek dan zijn NEUS lang was. Hij maakte het bonter. Daarom heette hij dan ook: BONTEKOE. (uiteraard was die de eerste en tevens laatste Nederlandse wijsgeer).
Allereerst begaf hij zich naar de badkamer, liet zich in de kuip ploffen, duwde een frons in de buurt van zijn wenkbrauwen en zie, na nog geen zeven minuten was hij er al achter: de geboorte van de EEUW ging met tussenpozen, iedere drie maanden elf, dan een maand rust, weer drie maanden van elf, daarna weer een maand rust, enz. ……. Verder zwijgen de geschiedenisboeken over hem, waarschijnlijk is hij met het badwater nagegooid en verdronken.
Nu brak er een lange stille periode aan, we moeten ongeveer tot de middeleeuwen wachten voordat er een wijsgeer het daglicht mocht aanschouwen. Hij leek de man die alles in één klap op zou lossen.
Het leek er wel wat op, maar wij zijn er al weer achter gekomen dat ook zijn stelling aanvechtbaar is. Hij verkondigde dat de 99 jaren (of kinderen zo je wilt) netjes op een rijtje gezet werden, de zwaksten voorop en de tien sterksten achteraan in de ijskast. Deze man was zoals jullie direkt al begrepen zullen hebben, een Amerikaan. Zijn ouders noemden hem BILLY T.V. dus dat doen wij dan ook maar. Voor de rest verkondigde hij nog wat onzin, die dus goed zou passen in deze geschiedenis, maar jammer genoeg weinig ter zake doet. Daarom lieve lezers, braken wij nog steeds ons hoofd over deze problematiek wij hebben er nog lang geen vrede mee, want stel je nu eens voor dat het jaar geen 365 dagen telt, dan wordt al dat vuurwerk voor niets aangestoken en al die kerstbomen, fiets- en autobanden en ander brandb(l)aar materiaal in de “fik” gezet. Dan zou het allemaal geld en tijdsverspilling wezen.
Uit de voorgaande historische feiten hebben wij dus vast kunnen stellen dat het Nieuwe Jaar een voortbrengsel is van het Oudere Jaar en één van de 99 jaren van de Eeuw. De moeder zou dus het 100ste jaar wezen. Maar hoe – waar en wanneer?
Bij ons reizen nu de volgende vragen:
Natuurlijk zijn er altijd lui die nog steeds niet voldaan zijn en/of het nog steeds niet snappen. Die mensen, die dus de makkelijkste weg kiezen, wensen wij een heel gelukkig en nog voorspoediger 1964 toe, want dat wilden we eigenlijk van het begin af aan al zeggen. Per slot van rekening is dat toch het Nieuwe Jaar……..!!!
We peinzen er al lang over.
Eigenlijk al twintig jaar.
Hoe zou het toch komen dat het oude jaar steeds weer door een nieuw jaar opgevolgt wordt???????????
Toen het oude jaar nog nieuw was het nieuwe jaar nog steeds niet geboren. Vinden jullie dat zelf nu niet een beetje raar? Natuurlijk zijn we direkt aan het rekenen geslagen. Het Oude jaar werd typisch 365 dagen geleden geboren, maar waar en hoe?
We zijn daarvoor diep in de geschiedenisboeken gedoken en hebben zodoende enige belangrijke ontdekkingen gedaan. In het jaar 4000 voor Christus leefde er een erg wijze wijsgeer in Egypte, HARINJO geheten, die na 80 jaar ernstige studie tot de ophefmakende conclusie kwam dat het nieuwe jaar de zoon van het oudere jaar was, ongetwijfeld een belangrijke ontdekking, maar hiermee was HARINJO er nog niet.
Hij begon zich tevens af te vragen hoe jong de zoon zou moeten wezen als de vaderoud genoeg was. Tragisch genoeg wist hij deze problematiek niet op te lossen en dus gaf hij in het jaar3918 voor Christus met een ontevreden trek op het wijsgierige gelaat, de geest.
Gelukkig genoeg had men ook in die tijd al matengevoel en men besloot het nageslacht niet met deze kwestie opgescheept te laten zitten en zo stond er in het jaar 2500 voor Christus een nieuwe maan op, jullie kent het type: hoog voorhoofd en heldere ogen, dit maal was zijn naam echter PIEKEROS NEUS-IN-DE-BOECLES, kortweg NEUS. Met behulp van HARINJO wist hij dus reeds dat de jonge zoon ongetwijfeld een oudere vader moest hebben. Maar, zo vroeg hij zich af, WIE ZOU POTVERBLOMME DE MOEDER WEL WEZEN?????
In de bazaar op de hoek kocht hij een telraam, in de winkel daar tegenover een school juffrouw en toen was het werken geblazen. Hij deed ongetwijfeld zijn best en zie na twee jaar reeds bleek hij produktief genoeg te zijn om een nieuwe stelregel op tafel te werpen. Deze ludde als volgt:
Wanneer een vader een zoon krijgt is daar een moeder voor nodig. Een moeder kan echter niet een ongelimiteerd aantal kinderen krijgen, daarom schatte NEUS het aantal kinderen op 99. Deze 99 kinderen konden natuurlijk niet allemaal verschillende namen krijgen, daarom noemde hij ze: 9 x Er Elf Uit-werpen.
Hij gooide al zijn rekenkundige formules op tafel, bond de onderwijzeres met de haren aan het telraam vast, maar desniettegenstaande dat feit lukte het hem toch niet achter de waarheid te komen.
De moeder bleef mysterieus op de achtergrond en NEUS stierf troosteloos met een groot moeder complex.
Een kleine opleving deed zich nog voor in het jaar 1997 voor Christus toen er in Mesopotamië een zekere Jubolus Simplicos leefde, die de wereld bevolking aan het verstand bracht dat 9 x Elf Er Uit-werpen een te lange naam was. Men brak er zich de tong over. Dus maakt vriend Simpel (zoals hij in onze taal zou heten) er wat anders van, hij schrapte 9x Elf Er Uit-werpen, nam de eerste letters van de tekst en zo ontstond het sobere woord E-E-U-W!
Maar verder doet dit weinig ter zake, we bepalen ons slechts tot de meest geruchtmakende ontdekkingen.
Tot het jaar 113 voor Christus leefde iedereen in volkomen onwetendheid wat de jaarwisseling betrof. Er werden in de nacht van de 365ste dag geen kerstbomen verbrand en absoluut geen rotjes en ander vuurwerk afgestoken, ofschoon men in die dagen toch oorlogszuchtig genoeg was.
In het jaar 113 echter werd er iemand geboren die verder keek dan zijn NEUS lang was. Hij maakte het bonter. Daarom heette hij dan ook: BONTEKOE. (uiteraard was die de eerste en tevens laatste Nederlandse wijsgeer).
Allereerst begaf hij zich naar de badkamer, liet zich in de kuip ploffen, duwde een frons in de buurt van zijn wenkbrauwen en zie, na nog geen zeven minuten was hij er al achter: de geboorte van de EEUW ging met tussenpozen, iedere drie maanden elf, dan een maand rust, weer drie maanden van elf, daarna weer een maand rust, enz. ……. Verder zwijgen de geschiedenisboeken over hem, waarschijnlijk is hij met het badwater nagegooid en verdronken.
Nu brak er een lange stille periode aan, we moeten ongeveer tot de middeleeuwen wachten voordat er een wijsgeer het daglicht mocht aanschouwen. Hij leek de man die alles in één klap op zou lossen.
Het leek er wel wat op, maar wij zijn er al weer achter gekomen dat ook zijn stelling aanvechtbaar is. Hij verkondigde dat de 99 jaren (of kinderen zo je wilt) netjes op een rijtje gezet werden, de zwaksten voorop en de tien sterksten achteraan in de ijskast. Deze man was zoals jullie direkt al begrepen zullen hebben, een Amerikaan. Zijn ouders noemden hem BILLY T.V. dus dat doen wij dan ook maar. Voor de rest verkondigde hij nog wat onzin, die dus goed zou passen in deze geschiedenis, maar jammer genoeg weinig ter zake doet. Daarom lieve lezers, braken wij nog steeds ons hoofd over deze problematiek wij hebben er nog lang geen vrede mee, want stel je nu eens voor dat het jaar geen 365 dagen telt, dan wordt al dat vuurwerk voor niets aangestoken en al die kerstbomen, fiets- en autobanden en ander brandb(l)aar materiaal in de “fik” gezet. Dan zou het allemaal geld en tijdsverspilling wezen.
Uit de voorgaande historische feiten hebben wij dus vast kunnen stellen dat het Nieuwe Jaar een voortbrengsel is van het Oudere Jaar en één van de 99 jaren van de Eeuw. De moeder zou dus het 100ste jaar wezen. Maar hoe – waar en wanneer?
Bij ons reizen nu de volgende vragen:
- Als de 99 jaren op zijn en het 100ste aan de beurt is, wie zorgt er dan weer voor 99 nieuwe?
- Wanneer is het Oude Jaar Nieuw en het Nieuwe jaar Oud, of om het iets makkelijker te zeggen: wanneer is het OudeNieuwe Jaar Oud en het NieuweOude Jaar Nieuw of wanneer is het Nieuwe Jaar Nieuw gewordenen het Oude oud geweest of is het Nieuwe Jaar Oud als het Oude Jaar Nieuw is of is het Oude Jaar Nieuw als het voorgaande Nieuwe Jaar Oud is en als dat zo zou wezen, wanneer is dan het Nieuwere Oude Jaar Ouder dan het volgende Oudere Nieuwe Jaar?????
- Of is dit nu allemaal onzin???!!!
Natuurlijk zijn er altijd lui die nog steeds niet voldaan zijn en/of het nog steeds niet snappen. Die mensen, die dus de makkelijkste weg kiezen, wensen wij een heel gelukkig en nog voorspoediger 1964 toe, want dat wilden we eigenlijk van het begin af aan al zeggen. Per slot van rekening is dat toch het Nieuwe Jaar……..!!!
DE FILM VAN ’T JAAR
Ja, “West – Side Story”, de musical die vooral in filmvorm in ons vaderland zoveel succes heeft geoogst en dat nog steeds doet. Uit brieven van thuis blijkt dat maar al te duidelijk.
Er verschijnen boeken over, en iedere wel opgevoede Nederlander heeft de film minstens tweemaal gezien, terwijl ook de beroemde Amerikaanse ijsshow “Holiday on Ice” een verkorte versie in haar programma heeft opgenomen.
Waarom heeft West Side Story zoveel succes. Wel, op de eerste plaats door de prachtige sprankelende muziek van Leonard Bernstein en de even formidabele balletten van Jerome Robbins.
Bovendien is de inhoud erg actueel. Het geheel draait natuurlijk om de liefde wat altijd een actueel iets blijft. Verder komt het vraagstuk van de rassendiscriminatie naar voren, terwijl alles zich afspeelt in een milieu, waarin de baldadigheid en criminaliteit van de verwaarloosde jeugd overheerst, wat tegenwoordig ook nog al in het middelpunt van de belangstelling staat.
Verder dragende bijzonder uitdagende meisjes ook nog een steentje bij aan de populariteit van West Side Story.
Onder deze blinkt vooral Rita Moreno uit. Wat de hoofdpersonen, Tony en Maria, betreft misschien zijn dat wel de enigste mislukte figuren in de film.
Aangezien ze de hoofdpersonen zijn, zou men verwachten, dat zij de meeste populariteit in de wacht zouden slepen. Dit is echter niet het geval. Maria is een overdreven ideaal type, een lief vroom vrouwelijk wezen, terwijl van Tony beweerd wordt dat hij de “Yets” opgericht heeft, hoewel hij een futloos zacht-gekookt ei is. De glansrijkste sterren zijn ongetwijfeld de karakteristieke George Chakiris, (als Bernardo, de broer van Maria) en de temperamentvolle Rita Morena (Anita, het meisje van Bernardo).
Ook film-technisch is de film bijzonder goed. De mogelijkheden van de kleuren zijn volkomen en vakkundig uitgebuit.
Het verhaal is als volgt:
In het beging ziet men de achterbuurten van New-York, waar in een bepaalde wijk, de zogenaamde “West-Side”, de gang “de Yets”, onder leiding van de Riff de baas is.
Men ziet, de bende lanterfanten en op een openbare speelplaats, waar ze met vingergeknip de Yet-song inluiden. Vervolgens wordt je meteen onthaald op een, meesterlijk opgezet dansnummer van de Yets, door de straten van New York. Alles gaat lekker, tot dat ze een jongen, de Portoricaan Bernardo, tegen het lijf lopen. Dan zijn de poppen aan het dansen. Bernardo trommelt zijn Portoricaanse kornuiten bij elkaar, en er wordt gevochten. Aan dit gevecht, dat erg geestig in elkaar gezet is ( er wordt n.l. niet hard gevochten, maar het blijft bij plagerijen) wordt een einde gemaakt door de heer Shrunk, die, als hoofd van de politie, de orde in zijn wijk moet handhaven.
Hij stuurt de “Sharks”, de gang van Bernardo, weg, maar de Yets laten het er niet opzitten. Zij gaan in beraad, hoe de “Sharks” uit hun wijk, hun territorium, kunnen houden. Riff stelt tenslotte voor, één groot gevecht te houden, zodat de overwinnaars de baas in de wijk zouden zijn. Zelf zal hij Bernardo op het bal, dat die avond op neutraal gebied plaatsvindt, uitdagen. Dan gaat hij z’n vriend Tony opzoeken want hij vindt, dat deze, als oprichter en ex-lid van de Yets er bij moet zijn.
Ondertussen zien we, hoe Maria, bij haar thuis, Anita tevergeefs probeert over te halen het decolleté van haar baljurk wat lager te maken. Eindelijk zijn de dames klaar, en met hun heren gaan ze opweg naar het bal, Anita met Bernardo, terwijl Maria is opgescheept met een zekere Chino, die verliefd op haar is. Als ze binnen komen, is het bal al begonnen. Men moet dit bal natuurlijk niet voorstellen als een schoolbal met stijve boordjes en lage meisjesschoenen. Het tegendeel: de meisjes zijn opgetuigd, als kerstbomen, terwijl gele jasjes en paarse hemden bij de jongens in trek schijnen te zijn. Dan wordt er gedanst, en hoe! Als om strijd dansen de Sharks een mambo, terwijl de Yets met rock-and-roll laten zien wat zij kunnen. Onder de meisjes valt, naast Anita, hoe meisjes van Riff in het oog, vooral, omdat de kleur van haar gelijk is aan die van haar jurk, en ook, zoals later blijkt aan die van haar onderbroekje. Maar dan bemerkt Tony Maria, en ook haar blik is gevestigd op hem. En het onmogelijke gebeurt: Tony een vriend van de leider der Yets, en . Maria, de zus van de leider der Sharks, worden verliefd op elkaar. Als ze dansen, is het net alsof ze alleen op de vloer zijn: ze hebben alleen oog voor elkander. Maar plotseling worden ze beiden bruut uit hun droom wakker geschut door Bernardo, de Tony zegt, van zijn zuster af te blijven. Kwaad gaat hij dan met alle Portoricanen weg en brengt zijn zuster naar huis. Tussen de bedrijven door heeft Riff Bernardo uit gedaagd, maar deze wil eerst de meisjes veilig thuis brengen zodat ze afspreken, om 12 uur bij een te komen, in het cafetaria op de hoek. Dit gebeurd en men komt overeen, de volgende avond onder het viaduct een gevecht tussen de sterkste van de Yets en die van de Sharks, Action and Bernardo, te houden. Ondertussen heeft Tony het huis, waar Maria woont, gevonden en verklaart hij haar op het balcon zijn liefde. Ze spreken af, dat Tony de volgende dag Maria af komt halen in een winkel, waar Maria werkt. De volgende dag om 6 uur blijft Maria nog een beetje in de winkel treuzelen, maar tot overmaat van ramp kan ze Anita niet wegwerken, zodat deze getuige is van de ontmoeting van Tony en Maria. Ze belooft echter niets tegen Bernardo te zeggen. Als Anita weg is, vertelt Tony Maria over het gevecht, dat die avond plaats gaat vinden, maar zij is bang en vraagt hem het gevecht te voorkomen. Hij beloofd haar dit en spekt met haar af, haar na het gevecht op het dak van hun huis op te zoeken. Anita heeft na het gevecht ook een afspraak met Bernardo en ze maakt zich mooi, terwijl de Yets en de Sharks zich strijdlustig naar het gevechtsterrein begeven. Eenmaal bij elkaar wordt er niet geaarzeld en Action en Bernardo gaan tot de aanval over. Dan komt Tony, die wordt herkend door Bernardo. Tony zegt hen, dat het gevecht zinloos is, en smeekt, ermee op te houden. Door Bernardo wordt hij echter uitgemaakt voor een laffaard en hij deelt hem bovendien een paar klappen toe. Tony kan, door zijn belofte aan Maria, niets terug doen, maar voor Riff is het teveel. Hij springt op Bernardo toe en er ontstaat een gevecht, waarin Riff tenslotte door Bernardo gedood wordt. Uit woede en verdriet om zijn vriend vliegt Tony dan op Bernardo af en doodt ook hem. Het gevecht, dat dan tussen de Yets en de Sharks ontstaat, wordt onderbroken door het geloei van politiesirenes en iedereen maakt zich uit de voeten. Chino rent naar het huis van Maria en delt haar het vreselijke nieuws mede. Wanhopig en verstijfd tussen de liefde voor Tony en die voor haar broer, rent Maria naar haar kamer om te bidden, dat het niet waar is, wat Chino zegt. Dan klimt Tony ontdaan en wanhopig door het raam haar slaapkamer binnen. Nu ze hem weer ziet verdwijnen alle gevoelens van woede en haat en geeft zij zich weer aan hem over. Hun samenzijn wordt echter onderbroken door Anita, die in haar verdriet de zuster van haar vermoorde geliefde nodig heeft. Maar ze hoort, hoe Tony weer door het raam uit de kamer verdwijnt, en barst in woede uit tegen Maria, omdat zij houdt van de moordenaar van haar broer. Maar Maria overtuigd haar ervan, dat er, wanneer de ware liefde komt, geen goed en kwaad meer bestaat. Als dan politieman Shrunk hen komt storen om Maria een paar vragen te stellen, vraagt zij Anita, naar het cafetaria te gaan, waar Tony op haar wacht, om hem te zeggen, dat ze niet kan komen. Anita doet dit, maar wordt door de Yets niet toegelaten by Tony, die in de kelder van het cafetaria is, en wordt op zo’n gemene manier voor de gek gehouden, dat ze haar boodschap niet doorgeeft, maar zegt, dat Chino, de rivaal van Tony, Maria gedood heeft.
Als dit aan Tony wordt meegedeeld, is hij zo buiten zichzelf, dat hij naar buiten rent en Chino roept, om ook hem te doden. Dan ziet hij echter Maria, die eindelijk van Shrunk is afgekomen. Als hij haar omhelst, wordt hij door Chino, die op zijn geroep is afgekomen neergeschoten en hij sterft in Maria’s armen. Zo wordt abrupt en wreed een einde gemaakt aan hun, zo korte maar hevig en oprechte, geheime liefde.
THE END - VAN ORSOUW –
Ja, “West – Side Story”, de musical die vooral in filmvorm in ons vaderland zoveel succes heeft geoogst en dat nog steeds doet. Uit brieven van thuis blijkt dat maar al te duidelijk.
Er verschijnen boeken over, en iedere wel opgevoede Nederlander heeft de film minstens tweemaal gezien, terwijl ook de beroemde Amerikaanse ijsshow “Holiday on Ice” een verkorte versie in haar programma heeft opgenomen.
Waarom heeft West Side Story zoveel succes. Wel, op de eerste plaats door de prachtige sprankelende muziek van Leonard Bernstein en de even formidabele balletten van Jerome Robbins.
Bovendien is de inhoud erg actueel. Het geheel draait natuurlijk om de liefde wat altijd een actueel iets blijft. Verder komt het vraagstuk van de rassendiscriminatie naar voren, terwijl alles zich afspeelt in een milieu, waarin de baldadigheid en criminaliteit van de verwaarloosde jeugd overheerst, wat tegenwoordig ook nog al in het middelpunt van de belangstelling staat.
Verder dragende bijzonder uitdagende meisjes ook nog een steentje bij aan de populariteit van West Side Story.
Onder deze blinkt vooral Rita Moreno uit. Wat de hoofdpersonen, Tony en Maria, betreft misschien zijn dat wel de enigste mislukte figuren in de film.
Aangezien ze de hoofdpersonen zijn, zou men verwachten, dat zij de meeste populariteit in de wacht zouden slepen. Dit is echter niet het geval. Maria is een overdreven ideaal type, een lief vroom vrouwelijk wezen, terwijl van Tony beweerd wordt dat hij de “Yets” opgericht heeft, hoewel hij een futloos zacht-gekookt ei is. De glansrijkste sterren zijn ongetwijfeld de karakteristieke George Chakiris, (als Bernardo, de broer van Maria) en de temperamentvolle Rita Morena (Anita, het meisje van Bernardo).
Ook film-technisch is de film bijzonder goed. De mogelijkheden van de kleuren zijn volkomen en vakkundig uitgebuit.
Het verhaal is als volgt:
In het beging ziet men de achterbuurten van New-York, waar in een bepaalde wijk, de zogenaamde “West-Side”, de gang “de Yets”, onder leiding van de Riff de baas is.
Men ziet, de bende lanterfanten en op een openbare speelplaats, waar ze met vingergeknip de Yet-song inluiden. Vervolgens wordt je meteen onthaald op een, meesterlijk opgezet dansnummer van de Yets, door de straten van New York. Alles gaat lekker, tot dat ze een jongen, de Portoricaan Bernardo, tegen het lijf lopen. Dan zijn de poppen aan het dansen. Bernardo trommelt zijn Portoricaanse kornuiten bij elkaar, en er wordt gevochten. Aan dit gevecht, dat erg geestig in elkaar gezet is ( er wordt n.l. niet hard gevochten, maar het blijft bij plagerijen) wordt een einde gemaakt door de heer Shrunk, die, als hoofd van de politie, de orde in zijn wijk moet handhaven.
Hij stuurt de “Sharks”, de gang van Bernardo, weg, maar de Yets laten het er niet opzitten. Zij gaan in beraad, hoe de “Sharks” uit hun wijk, hun territorium, kunnen houden. Riff stelt tenslotte voor, één groot gevecht te houden, zodat de overwinnaars de baas in de wijk zouden zijn. Zelf zal hij Bernardo op het bal, dat die avond op neutraal gebied plaatsvindt, uitdagen. Dan gaat hij z’n vriend Tony opzoeken want hij vindt, dat deze, als oprichter en ex-lid van de Yets er bij moet zijn.
Ondertussen zien we, hoe Maria, bij haar thuis, Anita tevergeefs probeert over te halen het decolleté van haar baljurk wat lager te maken. Eindelijk zijn de dames klaar, en met hun heren gaan ze opweg naar het bal, Anita met Bernardo, terwijl Maria is opgescheept met een zekere Chino, die verliefd op haar is. Als ze binnen komen, is het bal al begonnen. Men moet dit bal natuurlijk niet voorstellen als een schoolbal met stijve boordjes en lage meisjesschoenen. Het tegendeel: de meisjes zijn opgetuigd, als kerstbomen, terwijl gele jasjes en paarse hemden bij de jongens in trek schijnen te zijn. Dan wordt er gedanst, en hoe! Als om strijd dansen de Sharks een mambo, terwijl de Yets met rock-and-roll laten zien wat zij kunnen. Onder de meisjes valt, naast Anita, hoe meisjes van Riff in het oog, vooral, omdat de kleur van haar gelijk is aan die van haar jurk, en ook, zoals later blijkt aan die van haar onderbroekje. Maar dan bemerkt Tony Maria, en ook haar blik is gevestigd op hem. En het onmogelijke gebeurt: Tony een vriend van de leider der Yets, en . Maria, de zus van de leider der Sharks, worden verliefd op elkaar. Als ze dansen, is het net alsof ze alleen op de vloer zijn: ze hebben alleen oog voor elkander. Maar plotseling worden ze beiden bruut uit hun droom wakker geschut door Bernardo, de Tony zegt, van zijn zuster af te blijven. Kwaad gaat hij dan met alle Portoricanen weg en brengt zijn zuster naar huis. Tussen de bedrijven door heeft Riff Bernardo uit gedaagd, maar deze wil eerst de meisjes veilig thuis brengen zodat ze afspreken, om 12 uur bij een te komen, in het cafetaria op de hoek. Dit gebeurd en men komt overeen, de volgende avond onder het viaduct een gevecht tussen de sterkste van de Yets en die van de Sharks, Action and Bernardo, te houden. Ondertussen heeft Tony het huis, waar Maria woont, gevonden en verklaart hij haar op het balcon zijn liefde. Ze spreken af, dat Tony de volgende dag Maria af komt halen in een winkel, waar Maria werkt. De volgende dag om 6 uur blijft Maria nog een beetje in de winkel treuzelen, maar tot overmaat van ramp kan ze Anita niet wegwerken, zodat deze getuige is van de ontmoeting van Tony en Maria. Ze belooft echter niets tegen Bernardo te zeggen. Als Anita weg is, vertelt Tony Maria over het gevecht, dat die avond plaats gaat vinden, maar zij is bang en vraagt hem het gevecht te voorkomen. Hij beloofd haar dit en spekt met haar af, haar na het gevecht op het dak van hun huis op te zoeken. Anita heeft na het gevecht ook een afspraak met Bernardo en ze maakt zich mooi, terwijl de Yets en de Sharks zich strijdlustig naar het gevechtsterrein begeven. Eenmaal bij elkaar wordt er niet geaarzeld en Action en Bernardo gaan tot de aanval over. Dan komt Tony, die wordt herkend door Bernardo. Tony zegt hen, dat het gevecht zinloos is, en smeekt, ermee op te houden. Door Bernardo wordt hij echter uitgemaakt voor een laffaard en hij deelt hem bovendien een paar klappen toe. Tony kan, door zijn belofte aan Maria, niets terug doen, maar voor Riff is het teveel. Hij springt op Bernardo toe en er ontstaat een gevecht, waarin Riff tenslotte door Bernardo gedood wordt. Uit woede en verdriet om zijn vriend vliegt Tony dan op Bernardo af en doodt ook hem. Het gevecht, dat dan tussen de Yets en de Sharks ontstaat, wordt onderbroken door het geloei van politiesirenes en iedereen maakt zich uit de voeten. Chino rent naar het huis van Maria en delt haar het vreselijke nieuws mede. Wanhopig en verstijfd tussen de liefde voor Tony en die voor haar broer, rent Maria naar haar kamer om te bidden, dat het niet waar is, wat Chino zegt. Dan klimt Tony ontdaan en wanhopig door het raam haar slaapkamer binnen. Nu ze hem weer ziet verdwijnen alle gevoelens van woede en haat en geeft zij zich weer aan hem over. Hun samenzijn wordt echter onderbroken door Anita, die in haar verdriet de zuster van haar vermoorde geliefde nodig heeft. Maar ze hoort, hoe Tony weer door het raam uit de kamer verdwijnt, en barst in woede uit tegen Maria, omdat zij houdt van de moordenaar van haar broer. Maar Maria overtuigd haar ervan, dat er, wanneer de ware liefde komt, geen goed en kwaad meer bestaat. Als dan politieman Shrunk hen komt storen om Maria een paar vragen te stellen, vraagt zij Anita, naar het cafetaria te gaan, waar Tony op haar wacht, om hem te zeggen, dat ze niet kan komen. Anita doet dit, maar wordt door de Yets niet toegelaten by Tony, die in de kelder van het cafetaria is, en wordt op zo’n gemene manier voor de gek gehouden, dat ze haar boodschap niet doorgeeft, maar zegt, dat Chino, de rivaal van Tony, Maria gedood heeft.
Als dit aan Tony wordt meegedeeld, is hij zo buiten zichzelf, dat hij naar buiten rent en Chino roept, om ook hem te doden. Dan ziet hij echter Maria, die eindelijk van Shrunk is afgekomen. Als hij haar omhelst, wordt hij door Chino, die op zijn geroep is afgekomen neergeschoten en hij sterft in Maria’s armen. Zo wordt abrupt en wreed een einde gemaakt aan hun, zo korte maar hevig en oprechte, geheime liefde.
THE END - VAN ORSOUW –
DE DONDERSLAG KOSTTE SLECHTS TWEE KWARTJES………….!!!
Hij was hondsmoe.
Moe van drie honderd en vijf en zestig dagen alsmaar ademhalen.
Moe van 365 keer opstaan en even zoveel maal zich ten ruste begeven.
Eigenlijk voelde hij zich nog belabberd ook. Wanneer hij het afgelopen jaar nog eens haarscherp onder de loep nam, dan moest hij wel tot de conclusie komen dat er heel wat was om zich voor te schamen, dat er nog meer dingen waren die hij liever nooit over zou willen doen.
Daarom had hij ook vuurwerk gekocht. Hij wilde al die herinneringen het liefst maar in rook doen opgaan en dan –als het toch moest- zo hard mogelijk.
De laatste avond van het jaar wilde hij vrolijk wezen, net als ieder ander en feest vieren net als ieder ander.
Hij kocht de benodigde etenswaren en drank, zette een wekker voor zich op tafel, dekte deze voor twee personen en ging zitten.
Hij was alleen.
Niet dat het hem normaal wat zou doen. Hij was eraan gewend geraakt. Hij had het dan ook gemakkelijk opgelost. Hij sprak tegen de lege stoel alsof ZIJ er zat.
Nu ook.
De tijd kroop traag voorbij, te traag, zoals die het hele jaar al traag gegaan was.
De leegte besprong hem als een panter, ineens en met uitgestrekte klauwen.
Hij wilde zingen, maar wist niet wat, drinken maar wist niet hoeveel, vrolijk wezen maar wist niet waarom ……. Hij viel in slaap.
De wekker ratelde hem uit zijn dromen. Het was drie minuten voor twaalf.
Langzaam zette hij de radio aan, niet eens bereid om te luisteren. Een geestelijke gaf hem nog net een goede raad mee voor het Nieuwe Jaar.
Hij meesmuilde. De klokken begonnen te luiden. Zouden ze ook voor hem zijn?
De eerste klap viel.
Hij rende als een bezetene naar buiten, weg uit de ellendige stilte.
Hij zag de opgewonden rode, door vlammen verlichte gezichten. Hij genoot.
De geur van brandend rubber trof prikkelend zijn reukorgaan.
Hij pakte zijn vuurwerk. Haastig stak hij een rotje aan, maar het was er slechts een van tien cent, de knal was helemaal niet hard genoeg. Het hielp hem niet.
Het liefst zou hij weer naar boven gerend zijn.
NU niet piekeren.
Bij de donderslag van twee kwartjes gebeurde het.
Zijn eenzaamheid barste aan flarden.
Hij schaterde het uit.
Vuurwerk had hij nu niet meer nodig. Met een brede zwaai wierp hij het in de vlammen van de brandende kerstboom midden op straat.
Nog even bleef hij staan kijken.
Niet te lang – niet te kort.
Hij was tevreden.
Voortaan zou iedere dag een moreel stuk vuurwerk voor hem zijn.
Een donderslag voor twee kwartjes …………………………
Hij was hondsmoe.
Moe van drie honderd en vijf en zestig dagen alsmaar ademhalen.
Moe van 365 keer opstaan en even zoveel maal zich ten ruste begeven.
Eigenlijk voelde hij zich nog belabberd ook. Wanneer hij het afgelopen jaar nog eens haarscherp onder de loep nam, dan moest hij wel tot de conclusie komen dat er heel wat was om zich voor te schamen, dat er nog meer dingen waren die hij liever nooit over zou willen doen.
Daarom had hij ook vuurwerk gekocht. Hij wilde al die herinneringen het liefst maar in rook doen opgaan en dan –als het toch moest- zo hard mogelijk.
De laatste avond van het jaar wilde hij vrolijk wezen, net als ieder ander en feest vieren net als ieder ander.
Hij kocht de benodigde etenswaren en drank, zette een wekker voor zich op tafel, dekte deze voor twee personen en ging zitten.
Hij was alleen.
Niet dat het hem normaal wat zou doen. Hij was eraan gewend geraakt. Hij had het dan ook gemakkelijk opgelost. Hij sprak tegen de lege stoel alsof ZIJ er zat.
Nu ook.
De tijd kroop traag voorbij, te traag, zoals die het hele jaar al traag gegaan was.
De leegte besprong hem als een panter, ineens en met uitgestrekte klauwen.
Hij wilde zingen, maar wist niet wat, drinken maar wist niet hoeveel, vrolijk wezen maar wist niet waarom ……. Hij viel in slaap.
De wekker ratelde hem uit zijn dromen. Het was drie minuten voor twaalf.
Langzaam zette hij de radio aan, niet eens bereid om te luisteren. Een geestelijke gaf hem nog net een goede raad mee voor het Nieuwe Jaar.
Hij meesmuilde. De klokken begonnen te luiden. Zouden ze ook voor hem zijn?
De eerste klap viel.
Hij rende als een bezetene naar buiten, weg uit de ellendige stilte.
Hij zag de opgewonden rode, door vlammen verlichte gezichten. Hij genoot.
De geur van brandend rubber trof prikkelend zijn reukorgaan.
Hij pakte zijn vuurwerk. Haastig stak hij een rotje aan, maar het was er slechts een van tien cent, de knal was helemaal niet hard genoeg. Het hielp hem niet.
Het liefst zou hij weer naar boven gerend zijn.
NU niet piekeren.
Bij de donderslag van twee kwartjes gebeurde het.
Zijn eenzaamheid barste aan flarden.
Hij schaterde het uit.
Vuurwerk had hij nu niet meer nodig. Met een brede zwaai wierp hij het in de vlammen van de brandende kerstboom midden op straat.
Nog even bleef hij staan kijken.
Niet te lang – niet te kort.
Hij was tevreden.
Voortaan zou iedere dag een moreel stuk vuurwerk voor hem zijn.
Een donderslag voor twee kwartjes …………………………
Van houten kruis tot verzilverde piek
Natuurlijk, dit opschrift lijkt nergensop, dat zijn we direkt met jullie eens. Het betekend uiteraard niet dat er een revolutionaire omwenteling op het gebied van ondergoed heeft plaatsgehad en de “piek” wil helemaal niet zeggen dat we daarmee het zo zeer populaire muntstuk bedoelen.
Nee, we willen het anders, we willen de kerstboom van houten kruis tot verzilverde piek bekijken.
Wij zien de boom altijd individueel. Niemand heeft zes kerstbomen in zijn huiskamer staan. Maar zo is het niet altijd geweest……. Normaliter staat de spar met al zijn broers en zusters om de vader en moeder heen geschaard, tezamen vechtend tegen de regen en wind. Maar op een kwade dag is het daarmee afgelopen. Dan komen de slachters, gewapend met bijlen, zagen en andere gereedschappen en hiermee beginnen we dan onderaan bij de boom het houten kruis.
Nadat hij eerst even gemarteld is door de amputering van zijn onderste ledematen (probeer het eens met een bijl op je eigen benen) wordt tot overmaat van ramp ook nog een puntige nagel in zijn onderlijf gedreven, tezamen met het kruis.
In kennerskringen zegt men het zo: de spar is nu ontboomd, hij is geen persoonlijkheid meer, kaal en terneergeslagen wordt hij vervoerd naar allerlei winkels en kramen. Daar staat hij dan, ondanks zijn naaktheid, fier, niet door mensenhanden te verslaan schijnbaar. Wat moet het een schande zijn voor zo’n natuurprodukt om daar in het stadse gevoel te kijk gezet te worden aan de keurende blikken van het kerstboomminnende mensenvolk.
De zwakke broeders vallen natuurlijk direkt al uit, maar niet voordat ze even wraak genomen hebben. Meermalen is het namelijk voorgekomen dat er een klant bij een winkel kwam, een kerstboom kocht, deze wilde meenemen en toen alleen de kale takken in zijn handen hield. Dat zijn van die kleine poetsjes die een bedroefde en boze kerstboom je kan bakken. De boom staat nu aan het begin van een lange lijdensweg.
Hij staat nog steeds naakt, spiernaakt, op straat, tentoongesteld aan de nieuwsgierige en/of goedkeurende blikken van zijn a.s. nieuwe bazen. De uitdrukking: hij werd flink in zijn hemd gezet, is dan op hem ook helemaal niet van toepassing, integendeel, opmerkingen als: “O, wat een mooie boom, veel mooier als die van de buren,” en “wat zal die lekker “fikken” op Oudejaarsavond” bezorgen hem een ernstig minderwaardigheidscomplex. Enkele naalden beginnen al uit te vallen en alsof dat zijn schuld is begint de vrouw des huizes op hem te mopperen in de trant van: “rotboom” en “ik wou dat je weer de deur uit was.” Stel je het eens voor, het is alsof je een term moet gaan maken en voor de gevolgen van de veranderde levenswijze straf krijgt. Maar terug naar de boom, deze weet nu wat hem boven het hoofd hangt, maar desniettemin buigt hij de kruin niet hij is en blijft de trotse spar.
Dan begint er voor hem weer een zware beproeving.
Eerstens wordt hij van alle kanten vastgebonden, het houten kruis is schijnbaar nog te riskant, nu wordt hij ook nog in een vierkamerflat “zeevast” gezet!!
Het wordt echter nog veel erger: het behangen van zijn uitstekende ledematen begint nu, een feest voor het hele gezin, maar een hel voor de boom. Zonder een krimp te geven voelt hij de ringen van de kerstballen over zijn takken strijken, de naalden worden erdoor afgerukt en alsof dat nog niet erg genoeg is wordt er tenslotte ook nog een verzilverde piek boven op zijn kruis gezet. Daar staat hij dan, de last weegt steeds zwaarder op zijn schouders, zijn takken buigen door van het engelenhaar, de ballen en de kaarsen. Hij voelt de moeheid door zijn gehele lichaam stromen.
“Ziezo,” zegt palief dan trots, “dat heb ik weer eens netjes voor elkaar gebracht,” en de rest van de familie staat er glimlachend bij. De kerstboom niet. Die kijkt met een ernstige blik in de ogen (waar die in een kerstboom zitten is ons nog niet bekend, wij hebben verzuimd om het tijdschrift: Biologisch Onderzoek Tot Behoud Van Kerstbomen in te kijken, doe jullie dat even) naar de kaarsen die overal tussen zijn armen zijn geplaatst en die tot overmaat van ramp, straks ook nog zullen gaan branden. Zodoende loopt hij een goede kans om levend in vlammen op te gaan. Gebeurt dit niet dan boft hij voor een moment, doch hij weet dat het slechts uitstel van executie is. Hij heeft uit de gesprekken al voldoende opgevangen om te begrijpen wat er precies met hem op Oudejaarsavond gaat gebeuren. Het engelenhaar kriebelt hem uitdagend in de neusgaten en hij moet angstig een verwoede niesbui onderdrukken om het ook al op zijn takken rustende kunstsneeuw niet door de kamer te laten dwarrelen.
De piek bezorgt hem een punthoofd van heb-ik-jou daar en voor zijn gevoel ziet hij er uit als een voetbal op zondagavond: bont en blauw geschopt en aan alle kanten gekneusd.
Gelukkig is zijn zelfmedelijden nog niet zo groot dat hij zijn lotgenoten in de kamer niet even meewarig aankijkt. Inwendig voelt hij zich natuurlijk hoog verheven boven die papieren namaakster die daar zo ongelukkig opgehangen is boven een moderne schilderij maar toch is hij wel met het lot van dit hemellichaam begaan.
Met de mistletoe kan hij beter opschieten want dat is een deel van zijn lichaam, daarom kruipen ze als niemand het ziet wel eens wat dichter bij elkaar, al laat de schuimrubber kerstman op het dressoir dan ook een waarschuwende-sssttttttttt horen, veel mag het niet helpen, hun bloed verloochent zich niet, voor zedepreken zijn zij in het geheel niet vatbaar.
Zo staat hij daar dan, één week, voor joker, in een omgeving waar hij helemaal niet thuishoort. Aan het einde van de week is er van zijn fierheid en trots niet veel meer over. De versiering wordt van zijn toch al zo pijnlijke lichaam gestroopt en hij weet dat zijn uren geteld zijn.
Naalden biggelen op de grond, hij verbergt zijn verdriet niet, maar niemand wil hem begrijpen. Niemand die hem een “long drink” aanbiedt om zijn verdriet te vergeten.
Integendeel, de twee jonge deugnieten die hem iedere dag al gekweld hebben, bekijken hem nu met hongerige en verwachtingsvolle blikken.
Ze kunnen haast niet wachten tot vanavond.
Hij wel. Dan is het zover. Moeder pakt voor de laatste keer de stofzuiger en geeft de jongen een seintje.
Met een juichende kreet slepen ze hem bij zijn haren de deur uit. Tot zijn grote voldoening ontketend hij op straat nog bijna een vechtpartij, maar toch zijn het de zelfde twee jongens die hem op de stapel bij zijn broers en zusters gooien en de brandende krant in zijn buik drukken.
Nog net heeft hij gelegenheid om met een brandende kus afscheid te nemen van zijn vrouwtje die drie huizen verder voor gek gestaan heeft, maar dan lijkt het of er aan het brandende van die kus geen einde komt.
Zonder maar één kreet van pijn ondergaan de bomen hun lot. Ook hij.
Met een laatste door pijn vertrokken blik kijkt hij zijn kwellers recht in de ogen die lachend naar de grote stapel kijken, en met een fluisterende stem die bovendien nog gebroken is zegt hij:
GELUKKIG 1964.
Natuurlijk, dit opschrift lijkt nergensop, dat zijn we direkt met jullie eens. Het betekend uiteraard niet dat er een revolutionaire omwenteling op het gebied van ondergoed heeft plaatsgehad en de “piek” wil helemaal niet zeggen dat we daarmee het zo zeer populaire muntstuk bedoelen.
Nee, we willen het anders, we willen de kerstboom van houten kruis tot verzilverde piek bekijken.
Wij zien de boom altijd individueel. Niemand heeft zes kerstbomen in zijn huiskamer staan. Maar zo is het niet altijd geweest……. Normaliter staat de spar met al zijn broers en zusters om de vader en moeder heen geschaard, tezamen vechtend tegen de regen en wind. Maar op een kwade dag is het daarmee afgelopen. Dan komen de slachters, gewapend met bijlen, zagen en andere gereedschappen en hiermee beginnen we dan onderaan bij de boom het houten kruis.
Nadat hij eerst even gemarteld is door de amputering van zijn onderste ledematen (probeer het eens met een bijl op je eigen benen) wordt tot overmaat van ramp ook nog een puntige nagel in zijn onderlijf gedreven, tezamen met het kruis.
In kennerskringen zegt men het zo: de spar is nu ontboomd, hij is geen persoonlijkheid meer, kaal en terneergeslagen wordt hij vervoerd naar allerlei winkels en kramen. Daar staat hij dan, ondanks zijn naaktheid, fier, niet door mensenhanden te verslaan schijnbaar. Wat moet het een schande zijn voor zo’n natuurprodukt om daar in het stadse gevoel te kijk gezet te worden aan de keurende blikken van het kerstboomminnende mensenvolk.
De zwakke broeders vallen natuurlijk direkt al uit, maar niet voordat ze even wraak genomen hebben. Meermalen is het namelijk voorgekomen dat er een klant bij een winkel kwam, een kerstboom kocht, deze wilde meenemen en toen alleen de kale takken in zijn handen hield. Dat zijn van die kleine poetsjes die een bedroefde en boze kerstboom je kan bakken. De boom staat nu aan het begin van een lange lijdensweg.
Hij staat nog steeds naakt, spiernaakt, op straat, tentoongesteld aan de nieuwsgierige en/of goedkeurende blikken van zijn a.s. nieuwe bazen. De uitdrukking: hij werd flink in zijn hemd gezet, is dan op hem ook helemaal niet van toepassing, integendeel, opmerkingen als: “O, wat een mooie boom, veel mooier als die van de buren,” en “wat zal die lekker “fikken” op Oudejaarsavond” bezorgen hem een ernstig minderwaardigheidscomplex. Enkele naalden beginnen al uit te vallen en alsof dat zijn schuld is begint de vrouw des huizes op hem te mopperen in de trant van: “rotboom” en “ik wou dat je weer de deur uit was.” Stel je het eens voor, het is alsof je een term moet gaan maken en voor de gevolgen van de veranderde levenswijze straf krijgt. Maar terug naar de boom, deze weet nu wat hem boven het hoofd hangt, maar desniettemin buigt hij de kruin niet hij is en blijft de trotse spar.
Dan begint er voor hem weer een zware beproeving.
Eerstens wordt hij van alle kanten vastgebonden, het houten kruis is schijnbaar nog te riskant, nu wordt hij ook nog in een vierkamerflat “zeevast” gezet!!
Het wordt echter nog veel erger: het behangen van zijn uitstekende ledematen begint nu, een feest voor het hele gezin, maar een hel voor de boom. Zonder een krimp te geven voelt hij de ringen van de kerstballen over zijn takken strijken, de naalden worden erdoor afgerukt en alsof dat nog niet erg genoeg is wordt er tenslotte ook nog een verzilverde piek boven op zijn kruis gezet. Daar staat hij dan, de last weegt steeds zwaarder op zijn schouders, zijn takken buigen door van het engelenhaar, de ballen en de kaarsen. Hij voelt de moeheid door zijn gehele lichaam stromen.
“Ziezo,” zegt palief dan trots, “dat heb ik weer eens netjes voor elkaar gebracht,” en de rest van de familie staat er glimlachend bij. De kerstboom niet. Die kijkt met een ernstige blik in de ogen (waar die in een kerstboom zitten is ons nog niet bekend, wij hebben verzuimd om het tijdschrift: Biologisch Onderzoek Tot Behoud Van Kerstbomen in te kijken, doe jullie dat even) naar de kaarsen die overal tussen zijn armen zijn geplaatst en die tot overmaat van ramp, straks ook nog zullen gaan branden. Zodoende loopt hij een goede kans om levend in vlammen op te gaan. Gebeurt dit niet dan boft hij voor een moment, doch hij weet dat het slechts uitstel van executie is. Hij heeft uit de gesprekken al voldoende opgevangen om te begrijpen wat er precies met hem op Oudejaarsavond gaat gebeuren. Het engelenhaar kriebelt hem uitdagend in de neusgaten en hij moet angstig een verwoede niesbui onderdrukken om het ook al op zijn takken rustende kunstsneeuw niet door de kamer te laten dwarrelen.
De piek bezorgt hem een punthoofd van heb-ik-jou daar en voor zijn gevoel ziet hij er uit als een voetbal op zondagavond: bont en blauw geschopt en aan alle kanten gekneusd.
Gelukkig is zijn zelfmedelijden nog niet zo groot dat hij zijn lotgenoten in de kamer niet even meewarig aankijkt. Inwendig voelt hij zich natuurlijk hoog verheven boven die papieren namaakster die daar zo ongelukkig opgehangen is boven een moderne schilderij maar toch is hij wel met het lot van dit hemellichaam begaan.
Met de mistletoe kan hij beter opschieten want dat is een deel van zijn lichaam, daarom kruipen ze als niemand het ziet wel eens wat dichter bij elkaar, al laat de schuimrubber kerstman op het dressoir dan ook een waarschuwende-sssttttttttt horen, veel mag het niet helpen, hun bloed verloochent zich niet, voor zedepreken zijn zij in het geheel niet vatbaar.
Zo staat hij daar dan, één week, voor joker, in een omgeving waar hij helemaal niet thuishoort. Aan het einde van de week is er van zijn fierheid en trots niet veel meer over. De versiering wordt van zijn toch al zo pijnlijke lichaam gestroopt en hij weet dat zijn uren geteld zijn.
Naalden biggelen op de grond, hij verbergt zijn verdriet niet, maar niemand wil hem begrijpen. Niemand die hem een “long drink” aanbiedt om zijn verdriet te vergeten.
Integendeel, de twee jonge deugnieten die hem iedere dag al gekweld hebben, bekijken hem nu met hongerige en verwachtingsvolle blikken.
Ze kunnen haast niet wachten tot vanavond.
Hij wel. Dan is het zover. Moeder pakt voor de laatste keer de stofzuiger en geeft de jongen een seintje.
Met een juichende kreet slepen ze hem bij zijn haren de deur uit. Tot zijn grote voldoening ontketend hij op straat nog bijna een vechtpartij, maar toch zijn het de zelfde twee jongens die hem op de stapel bij zijn broers en zusters gooien en de brandende krant in zijn buik drukken.
Nog net heeft hij gelegenheid om met een brandende kus afscheid te nemen van zijn vrouwtje die drie huizen verder voor gek gestaan heeft, maar dan lijkt het of er aan het brandende van die kus geen einde komt.
Zonder maar één kreet van pijn ondergaan de bomen hun lot. Ook hij.
Met een laatste door pijn vertrokken blik kijkt hij zijn kwellers recht in de ogen die lachend naar de grote stapel kijken, en met een fluisterende stem die bovendien nog gebroken is zegt hij:
GELUKKIG 1964.
Q U I Z Z antwoorden
Aan KPLGSKNST A. Mulder werd (als enige inzender) een slof sigaretten toegekend.
De overige 163 opvarenden lieten verstek gaan ……………………….
- Het log-compartiment ligt onder compartiment 1K40 (knijp-kofferbergplaats).
- De grootste breedte van het schip is 11,20 meter.
- De hoofddiesels zijn van het type E.N.C. (16 cylinders).
- Het schip heeft twee roeren.
- De ooghoogte op de brug is 43 voet.
- De sonar-installatie is van het type QJB.
- Een hedgehog-patroon bestaat uit 24 projectielen.
- De golflengte van de navigatie-radar (commerciele Kelvin and Hughes) is 3 cm.
- Het SBD merk van de code-hut is 1H10.52.
- De telefoonlijn van de brug naar de voor motorkamer is de X1JV lijn.
- Een P500 staat opgesteld aan SB op het H – dek by de valreep, de andere P500 staat aan BB achteruit op het H dek onder de trap naar het achter tentdek.
- De afkomende roerganger moet aan officier van de wacht melden: Gyro-koers, magnetische koers, stand telegraaf, aantal ingestelde omwentelingen, aantal graden, BB/SB roer dat midscheeps oplevert en de naam van zijn aflosser.
- De scheepsankers wegen 1410 kg per stuk
- Een expansie voeg zit ter hoogte van de voorzijde whalegang, de ander in de MK-wekplaats.
- Het schip bevat 20 waterdichte schotten.
- Tussen twee tanks met verschillende vloeistoffen (byvoorbeeld, water en olie) wordt een cofferdam gebouwd om bij eventuele lekkage vermenging te voorkomen.
- De vuursnelheid van de 40 mm opstellingen bedraagt 120 schoten per minuut per loop.
- Het rateltuig (foxer) dient ervoor om torpedo’s die op geruis afkomen aan te trekken, zodat de torpedo’s niet op het schroefgeruis afkomen maar achter het schip langsgaan.
- Het signaal voor “brand” is aanhoudend “kok schep op” slaan op de scheepsklok.
- De reddingsmiddelen, waarover het schip beschikt zijn:
Aan KPLGSKNST A. Mulder werd (als enige inzender) een slof sigaretten toegekend.
De overige 163 opvarenden lieten verstek gaan ……………………….
HET KRIEBELDE !!!!!!
Er kriebelde iets, ter hoogte van mijn linker borstzak, er fluisterde iemand, onbestemd, vreemd, ik stond even stil, luisterde ………………..!!
Het schip met al zijn karakteristieke geluiden overstemde het echter, maar het gefluister en gekriebel ging door ………….
Plotseling wist ik het, het was mijn pen, nu verstond ik ook waarom hij daar ritselde ik begreep het: “Klim der in makker, doe iets, klim der in, ik zal je het zo gemakkelijk mogelijk maken.”
En ik klom. Met als resultaat een moeizame poging iets neer te zetten bestemd voor onze scheepskrant.
Nog even en dan gaan er ons verlaten, ik hoorde antennes zingen, een beetje treurig?? “Dank aan onze paai Methorsius, die voor ons zorgde, zodat we nu nog een redelijke levensduur hebben.”
De noodradio gromde eveneens zij dank uit. Net helemaal tevreden, m’n dek had wel eens een mooi kleurtje mogen hebben. De wanden protesteren: “Kom, kom, wij zien er toch goed uit??”
Talloze stemmen overstemmen, stemmen overvloeiende van dankbaarheid voor de goede zorgen welke onze antennepaai hen besteedde, niet in zijn functie als tik, maar in een andere meer delicate functie. Met dank gij paai antenne en gij die de Nood-Radio verzorgde en nog iets meer deed!!!!!!!!!
Onze hoofzender bromt en gromt ook iets …….. Is hij blij dat zijn paai van Orsianus weggaat? Het is niet helemaal vast te stellen, of toch wel?? Ja, hij fluistert sissend zijn dank je wel, aan de kleine paai met grote bravour.
Mister DUBORIBBEAN is verdrietig, hij zal hem missen, wie neemt zijn omvangrijke taak over van hem die de scheepskrant zo liefderijk verzorgde? Nee, hij vindt het maar een trieste bedoening, hij heeft er nog geen vrede mee, zou hij Mister Scheepskrant een trieste dood sterven? Wij hopen van niet ook al doordat zijn trouwe wapenbroeder in de nood eveneens gaat vertrekken. Wie is dat? De radiotafel met zijn gehele installatie verteld het me, dat is hem, onze paai Geleynianus, die tevens Mister DUBORIBBEAN verzorgde. De MRO’s zijn echter niet helemaal tevreden: “we hadden beter kunnen glimmen,” mopperen ze, toch ritselen ze zachtjes woorden van dank, eenstemmig met de gehele installatie. Mister DUBORIBBEAN blijft triest kijken, want hij zal hen blijven missen, heel erg, wie neemt het van hem over????
Het grote vraagteken van dit jaar.
De ted/reds en schrijfmachines mengen zich ook in het koor en brengen dank aan hun paai, Cringorius. Er bleef af en toe nog wel wat te wensen over, een nieuw kleurtje, zo nu en dan eens een extra sopje, maar ze doen het nog steeds goed, het ga je goed broeder Cringorius!!
Ik dwaal verder en hoor de fluisterende stemmen van onze microfoon, koptelefoons etc. etc. Zij fluiten en snisteren eveneens dankbaarheid uit aan hun paai Arenjenocus, the Lonely twister, vreemde naam, ik begrijp het niet.
Het gehele radiostation is één snisterende, fluitende, grommende, mompèlende, gillende, druilerige heksenketel, met een alles overstemmend: “Behouden vaart?? en goede wacht!!” aan de scheidende tiks van Hr. Ms. “Dubois”.
PS.PS.PS.
Ik weet dat jullie het niet prettig vinden om overgeplaatst te worden maar bedenk dit: “De Kon. Marine bestaat niet alleen uit schepen, een groot telegrafist doet zijn diens zowel op zee als aan de wal.” Het lijkt mij zo toe dat het wel eens een aangename afwisseling kan zijn, jullie moeten volgens mij diverse lichtpuntjes zien, die zijn er in ieder geval, iedere plaatsing heeft zo z’n eigen bekoring.
Ergens zijn jullie goede “tiks” al valt er op het “militaire terrein” nog wel wat bij te schaven. Bedankt voor de vele goede dingen, van de niet goede viel ook te leren. Het ga jullie goed en tot slot “een behouden vaart”??? en goede wacht!
C R S