MAANDAG 7 OKTOBER 1963
|
Wat is onzin? Misschien weet U het na het lezen van dit stukje. “ ROCK AROUND THE WORLD “ “Olleke bolleke rubeke solleke oòleke bolleke boem”, zei ik tegen Chroestjew en ik liet een flinke atoombom op tafel vallen. Maar daar was hij het helemaal niet mee eens en hij zei dan ook uit het diepst van zijn ondoorgrondelijke hart: “Ollekef bollekof valentina snollepof ,ollerof bollekof KLEF”, en op hetzelfde moment zat ik, al harp spelend, op de knie van Valentina, in een Wostok op weg naar de maan. |
Onderweg heb ik nog een paar keer op hoop van zegen naar beneden gespuwd, (er zijn van die plaatsen die je moet raken, nietwaar?) en iedere keer we boven Berlijn kwamen zei ze: “Vopo bosi” en ik “hopi” en we gaven elkaar een dikke zoen. Boven Quadeloupe haalden we een fles rum uit de ijskast tevoorschijn, we vierden feest, dansten de “Mao-Tse-Tsoeng-bevrijdings-wals” en zongen dat het een lieve lust was. De sterren tinkelden en kinkelden en wij tonkelden en konkelden en haalden de knaldemper uit de uitlaat, liepen bij Saturnus een bekeuring op van een Marsman omdat we aan het einde van de Melkweg vergeten waren onze richtingaanwijzer uit te steken. Zo kwamen we met een doffe dreun op de maan terecht, echter niet Valentina, die was aan het staartstuk van een vorige Wostok blijven hangen en vloog opgewekt terug naar Siberië.
Op de maan aangedreund liep ik regelrecht in de armen van Brigitte Bardot, die daar met Konrad Adenauer (de ouwe snoeperd) een tehuis voor “verdwaalde en afgedwaalde” Fransozen gesticht had. Maar het beviel haar niet zo erg best meer, dus namen we afscheid van Konrad, beloofden zo spoedig mogelijk een aflosser te sturen en zetten in het hemelbed van Marie Antoinette koers naar de aarde. Onderweg heb ik me uitstekend vermaakt met “scrabbelen” en “mens-erger-je-nieten”. Boven Montmartre sprong Brigitte eruit, want daar had ze een “vrindje” zitten, ik gooide het bed in de derde versnelling, de vierde was nu immers verdwenen, en maakte een ererondje om de Mont Blanc, terwijl ik uit volle borst “I “Il be coming round the mountain” zong en landde ergens in Zwitzerland bij een erg lief naamloos meisje waar ik een half jaar verbleef. (Top Secret) in een vrolijke bui tekende ik bij het vreemdelingen legioen en kwam op Aruba terecht. Daar sprong ik op een gereedstaande waterski en ging even langs een marinefregat op Curasao, alweer ik met een kouwelijke officier diverse deuren dichtdeed. Bij een waarzegster op Saba, waar ik met een waterscooter, gekocht in een dumpstore op Bonaire, arriveerde. Zij zette haar tijdklok 40 jaar voor me terug en zo belandde ik als 20-jarige vrouw op een dorpsplein in Cartagena, waar ik met Al Capone de polka danste. In Hollywood trad ik op in het vermaarde Cabaret de Engelen (als wielrenster) en had zodoende al vlug “Anschluss” met Adolph Valentino. Met hem picknickte ik in de oerwouden van Cuba, maar ‘s maandags aan de rijst met boter en suiker plus een lepel snert toe, besloten we naar Beverley Hills terug te liften waar ik me vlug van geslacht liet veranderen. Uiteraard maakte Rudolphje toen de verloving uit. Gelukkig liet op dat moment de waarzegster op Saba de tijdklok kapot vallen en bevond ik me plotsklaps in de schoot van Jaqueline Kennedy, met een gitaar in m’n handen en een dromerige blik in m’n ogen. Ik heb iedereen toen maar de groeten gedaan van mijn opoe uit Knoekkneulaardijk en ben met de Noorderzon vertrokken. Bij Malakka van voornoemde zon afscheid genomen en in Djakarta een bezoek aan “Oom Soek” gaan brengen. We dronken een pilsje in het vrouwenhuis van Bali en spraken over malaise in het algemeen en Maleisie in het bijzonder. De tranen rolden de arme man over de gebruinde wangen en tot schreiens toe bewogen namen we hartroerend afscheid en op de rug van een krokodil gleed ik naar Nieuw-Guinea, waar ik even tenue inspectie hield over de achtergebleven hemden wit, met blauwe rand en zo tussen neus en lippen door even “Papade” met enige “oe’s”. met een peniskoker achter mijn oren en in een schuimrubber kano met een buitenboord motor op de peddel, zette ik koers naar Hawaii, waar ik de hurktwist danste met een jichtige miljonairs vrouw. Van haar centen kocht ik een vliegticket naar Venetië, alwaar ik een ernstig en vermanend gesprek had met een voormalig Brits minister. Op zijn aanwijzingen moest ik een “call overbrengen aan een mooie “Girl” in Spanje, die Cristine heette. Na een paar dagen in haar gezelschap gewandelt en foto’s gemaakt te hebben bewees ik haar een dienst, door per helicopter met trapaandrijving een fles (opgevist uit het “Keeler”-kanaal) te bezorgen bij een forse Russische diplomaat in Londen, die echter over de inhoud van de fles zo verbolgen raakte, dat hij me een flinke trap tegen het verlengde van mijn rug gaf en zo schoot ik als een projectiel de ruimte in. Ik bofte, want ik kon me net aan de welgevormde benen van de toevallig passerende Valentina vastgrijpen. (zoiets noemt men nu in Rusland een “koppelaarster”) En daar ging het, recht op Moskou aan. Met een klap kwam ik in mijn kamer in het Kremlin terecht en ik zat weer tegenover
Chroestjew en ik zei: “Olleke bolleke rubikof solleke ollefop bollekop PATS” en ik sloeg hem op zijn kale schedel. Maar helaas, ik schoot wakker, keek vanaf driehoog naar beneden en zag de net porrende provoost bewusteloos op de grond liggen, niet meer in staat om zelfs nog maar “njet” te zeggen. En ik leefde nog lang en gelukkig.
H A R I
STAPPEN………
Zaterdagavond 29 september om zeven uur ging ik gekleed in een schoon lang wit de wal op, op ons mooie kale eiland Aruba, met de bedoeling de bloemetjes eens lekker buiten te zetten. Ik kwam met een kleine aanmerking op mijn pet van de officier van de wacht de sloep door. Die avond was het LTZ 2 OC Yspeert, die tot zijn grote spijt moest constateren, dat van de tien man in de sloep, er negen van de verbindingsdienst waren. Het valt wel op, dat op ons gedeukt sardineblikje een verbindingsdienst zetelt, die wat stappen betreft van geen wijken weet en vol rare geintjes zit.
Dit in tegenstelling tot andere schepen van onze “Lovely Royal Navy, maar daarover een andere keer.
Vol goede moed stapte ik de kant van Nicolas op, vol goede moed en een dikke portemonnee, dik van het pas gevangen katje. Onderweg werd ik door een truck van de mariniers van Savaneta opgepikt en naar het o zo mooie Nicolas gebracht. Mijn eerste stappen waren (uiteraard) naar de Flamingobar, waar ik de bekende rum-coke bestelde en die op mijn gemak leegdronk. Na de tweede trok ik aan mijn palen, omdat er niet veel te beleven viel in de voornoemde bar. Ik slenterde even door de lege straten waar je zo nu en dan een maat tegenkomt. Tenslotte belandde ik in Tropicana waar ik aan mijn derde rum-coke begon. Aangezien ik ook daar mijn zin niet kon krijgen begon ik aan een elfkroegentocht door Nicolaas. De volgende kroeg was de China Clipper, waar mijn mond open viel van verbazing omdat er achter de tap een meisje stond met mooi blond haar en een figuur dat me aan Venus deed denken. Met veel gestotter bestelde ik nogmaals een rumcoke, welke ik langzaam leegdronk, terwijl mijn ogen de gestalte achter de tapkast bleven volgen. Maar aangezien ik toen nog serieus verkering had, kon ik niet toe geven aan de dan innerlijke drang en mijn diepverborgen verlangen. Ik ben toen maar weggegaan naar een andere tent, zo kwam ik in de Mina Flores bar terecht waar ik mijn vijfde rum coke nuttigde. Na enkele minuten vond ik het beter om maar weer eens ergens anders te gaan kijken. Ik bevochtigde mijn vinger, stak hem in de lucht en vond zo de weg naar Hotel Las Delicias (hapsebaps) waar ik aan mijn zesde rumcoke begon die na twee seconden alweer in mijn dorstige lichaam verdwenen was zodat ik nog een tweede bestelde die op de zelfde manier in mijn keelgat verdween. Daar ik bezig was aan een elfkroegen tocht vertrok ik na het zevende glas op zoek naar de Roxy bar, waar ik eenmaal aangekomen, steeds vrolijker worden, aan de tapkast ging staan en nog maar eens een rummetje bestelde. Vervolgens deed ik de Becksbar, Cabalerobar, Chesterfieldbar, en Buchiesbar aan en kwam zodoende een stap dichter bij mijn licht arrest, waarin ik op dit ogenblik vertoef. In de Black and White bar liep ik tegen een dikke vrouw op die mij op een rare toon vroeg of ik Bertens van Son kende. Daar ik naast laatstgenoemde slaap was dat moeilijk te ontkennen, dus zei ik tegen haar dat ik hem goed kende en naast hem sliep. “Slaap jij op hem”? was de wedervraag, die ik uiteraard met een lachend “nee” beantwoorden. In een helder ogenblik keek ik toen op mijn horloge en kwam tot de ontdekking dat het al over half twaalf was en dat ik moest voortmaken om de laatste truck naar boord te halen. Ik rende als een wilde naar het Militair Tehuis en moest tot mijn grote spijt een diepe teleurstelling constateren dat de truck al verdwenen was. Nu kon het me ook niets meer schelen of ik te laat kwam, want kom je vijf minuten te laat dan trek je ook, dus kon ik er beter een lollige avond van maken. Zachtjes slingerend zocht ik de weg naar Santa Domingo bar, daar aangekomen bleek deze op het punt te staan om te sluiten dus moest ik mijn toevlucht zoeken tot Charlies bar, die iets langer open bleef. Daar liet ik me langzaam doch deskundig vollopen, dronken worden was er echter niet bij. Tegen half vier dacht ik er weer eens aan om terug te gaan naar boord en me op een “zacht” marinebed terneder te vlijen. Na een half uur te hebben gelopen kreeg ik eindelijk een lift. In de wagen bleken nog meer maten te liggen, te hangen, c.q. te zitten. Onder luid gezang, vervolgde de chauffeur zijn weg naar Oranjestad en leverde ons bij boord af. Daar gekomen vertelde de leerling me met een nuchtere blik in zijn ogen dat ik te laat was (sic) en dat ik mijn passagierskaart niet meer terug kon krijgen. Na enig weer en heen (dichterlijke vrijheid) gepraat kreeg ik mijn kaart eindelijk te pakken, geruild voor mijn marine nummer naam en leeftijd. Vervolgens ging ik moeizaam op mijn zachte bed liggen en was weldra in diepe rust verzonken, die ruw werd verstoord door een korporaal, die als een gek aan me stond te trekken en me allerlei verwensingen naar het duffe hoofd slingerde. Terwijl ik mijn ogen nog niet eens kon open houden hoorde ik de stem van de leerling al naast mij, die mijn passagierskaart op kwam halen en me vertelde dat ik een passagiersverbod had. En dat allemaal op mijn nuchtere maag, die bovendien op zijn kop stond. Het leek wel of m’n maagje een stel witte muizen bevatte die de madison aan het dansen waren. Ik had een hoofd dat niet tussen het tampat van mij en m’n bovenbuurman paste, zodat ik met moeite uit mijn bed kwam vallen. Na baksgewijs vond ik het beter om er maar weer in te duiken zodat ik ’s-Maandagsmorgens weer wakker werd, lekker uitgeslapen en fris als een hoentje, maar met een knagende honger in mijn toch al zo op de proef gestelde maag. De rest laat makkelijk naar zich raden, ik kwam bij mijn divisiechef, die mij het een en ander vertelde en vroeg waarom ik zoiets gedaan had. Mijn enigste antwoord was dat ik het zelf eigenlijk ook niet wist.
Het gevolg is dat ik nu zes dagen licht heb en ’s-Middags met een sop dot door het schip loop te rennen om mijn strafdienst te vervullen.
HORS
Zaterdagavond 29 september om zeven uur ging ik gekleed in een schoon lang wit de wal op, op ons mooie kale eiland Aruba, met de bedoeling de bloemetjes eens lekker buiten te zetten. Ik kwam met een kleine aanmerking op mijn pet van de officier van de wacht de sloep door. Die avond was het LTZ 2 OC Yspeert, die tot zijn grote spijt moest constateren, dat van de tien man in de sloep, er negen van de verbindingsdienst waren. Het valt wel op, dat op ons gedeukt sardineblikje een verbindingsdienst zetelt, die wat stappen betreft van geen wijken weet en vol rare geintjes zit.
Dit in tegenstelling tot andere schepen van onze “Lovely Royal Navy, maar daarover een andere keer.
Vol goede moed stapte ik de kant van Nicolas op, vol goede moed en een dikke portemonnee, dik van het pas gevangen katje. Onderweg werd ik door een truck van de mariniers van Savaneta opgepikt en naar het o zo mooie Nicolas gebracht. Mijn eerste stappen waren (uiteraard) naar de Flamingobar, waar ik de bekende rum-coke bestelde en die op mijn gemak leegdronk. Na de tweede trok ik aan mijn palen, omdat er niet veel te beleven viel in de voornoemde bar. Ik slenterde even door de lege straten waar je zo nu en dan een maat tegenkomt. Tenslotte belandde ik in Tropicana waar ik aan mijn derde rum-coke begon. Aangezien ik ook daar mijn zin niet kon krijgen begon ik aan een elfkroegentocht door Nicolaas. De volgende kroeg was de China Clipper, waar mijn mond open viel van verbazing omdat er achter de tap een meisje stond met mooi blond haar en een figuur dat me aan Venus deed denken. Met veel gestotter bestelde ik nogmaals een rumcoke, welke ik langzaam leegdronk, terwijl mijn ogen de gestalte achter de tapkast bleven volgen. Maar aangezien ik toen nog serieus verkering had, kon ik niet toe geven aan de dan innerlijke drang en mijn diepverborgen verlangen. Ik ben toen maar weggegaan naar een andere tent, zo kwam ik in de Mina Flores bar terecht waar ik mijn vijfde rum coke nuttigde. Na enkele minuten vond ik het beter om maar weer eens ergens anders te gaan kijken. Ik bevochtigde mijn vinger, stak hem in de lucht en vond zo de weg naar Hotel Las Delicias (hapsebaps) waar ik aan mijn zesde rumcoke begon die na twee seconden alweer in mijn dorstige lichaam verdwenen was zodat ik nog een tweede bestelde die op de zelfde manier in mijn keelgat verdween. Daar ik bezig was aan een elfkroegen tocht vertrok ik na het zevende glas op zoek naar de Roxy bar, waar ik eenmaal aangekomen, steeds vrolijker worden, aan de tapkast ging staan en nog maar eens een rummetje bestelde. Vervolgens deed ik de Becksbar, Cabalerobar, Chesterfieldbar, en Buchiesbar aan en kwam zodoende een stap dichter bij mijn licht arrest, waarin ik op dit ogenblik vertoef. In de Black and White bar liep ik tegen een dikke vrouw op die mij op een rare toon vroeg of ik Bertens van Son kende. Daar ik naast laatstgenoemde slaap was dat moeilijk te ontkennen, dus zei ik tegen haar dat ik hem goed kende en naast hem sliep. “Slaap jij op hem”? was de wedervraag, die ik uiteraard met een lachend “nee” beantwoorden. In een helder ogenblik keek ik toen op mijn horloge en kwam tot de ontdekking dat het al over half twaalf was en dat ik moest voortmaken om de laatste truck naar boord te halen. Ik rende als een wilde naar het Militair Tehuis en moest tot mijn grote spijt een diepe teleurstelling constateren dat de truck al verdwenen was. Nu kon het me ook niets meer schelen of ik te laat kwam, want kom je vijf minuten te laat dan trek je ook, dus kon ik er beter een lollige avond van maken. Zachtjes slingerend zocht ik de weg naar Santa Domingo bar, daar aangekomen bleek deze op het punt te staan om te sluiten dus moest ik mijn toevlucht zoeken tot Charlies bar, die iets langer open bleef. Daar liet ik me langzaam doch deskundig vollopen, dronken worden was er echter niet bij. Tegen half vier dacht ik er weer eens aan om terug te gaan naar boord en me op een “zacht” marinebed terneder te vlijen. Na een half uur te hebben gelopen kreeg ik eindelijk een lift. In de wagen bleken nog meer maten te liggen, te hangen, c.q. te zitten. Onder luid gezang, vervolgde de chauffeur zijn weg naar Oranjestad en leverde ons bij boord af. Daar gekomen vertelde de leerling me met een nuchtere blik in zijn ogen dat ik te laat was (sic) en dat ik mijn passagierskaart niet meer terug kon krijgen. Na enig weer en heen (dichterlijke vrijheid) gepraat kreeg ik mijn kaart eindelijk te pakken, geruild voor mijn marine nummer naam en leeftijd. Vervolgens ging ik moeizaam op mijn zachte bed liggen en was weldra in diepe rust verzonken, die ruw werd verstoord door een korporaal, die als een gek aan me stond te trekken en me allerlei verwensingen naar het duffe hoofd slingerde. Terwijl ik mijn ogen nog niet eens kon open houden hoorde ik de stem van de leerling al naast mij, die mijn passagierskaart op kwam halen en me vertelde dat ik een passagiersverbod had. En dat allemaal op mijn nuchtere maag, die bovendien op zijn kop stond. Het leek wel of m’n maagje een stel witte muizen bevatte die de madison aan het dansen waren. Ik had een hoofd dat niet tussen het tampat van mij en m’n bovenbuurman paste, zodat ik met moeite uit mijn bed kwam vallen. Na baksgewijs vond ik het beter om er maar weer in te duiken zodat ik ’s-Maandagsmorgens weer wakker werd, lekker uitgeslapen en fris als een hoentje, maar met een knagende honger in mijn toch al zo op de proef gestelde maag. De rest laat makkelijk naar zich raden, ik kwam bij mijn divisiechef, die mij het een en ander vertelde en vroeg waarom ik zoiets gedaan had. Mijn enigste antwoord was dat ik het zelf eigenlijk ook niet wist.
Het gevolg is dat ik nu zes dagen licht heb en ’s-Middags met een sop dot door het schip loop te rennen om mijn strafdienst te vervullen.
HORS
“ALWEER RIJP VOOR DE PSYCHIATER ……..”
Een podium, verlicht door enkele schijnwerpers die een roodachtig licht verspreiden. Een zaal, vol afwachtende jongelui, die hun idool inlevende lijve willen aanschouwen. Dan…………. Hels gestamp en geroffel van voeten op de houten vloer en HIJ verschijnt in het licht van de schijnwerpers op de planken. De elektrische gitaren beginnen te dreunen, drums te roffelen en de “crooner” begint als een losgelaten beest te springen en te kreunen. Hij doet werkelijk alles, behalve zingen en de zaal zit gespannen te luisteren naar zijn gelal, voor hen het zalige oneindige einde. Vince Taylor, gekleed in een ruwleren pak, compleet met handschoenen van dezelfde snit en golflengte tracht het nog kalme zaakje op te zwepen, iets wat hem vrijwel altijd lukt. De “playboys”, het bandje dat hem steevast begeleid, helpt hem hier een handje bij. Alles bij elkaar genomen is het echter een zielige vertoning, een stel uit de klei getrokken apen, die hun gitaar beter aan de achter dan aan de voorkant bespelen en die maar van één stelregel uitgaan: “als het maar hard is, dan is het mooi”. Je zou ze ook een kwartje voor de kapper geven, want door hun lange haar lijken ze meer op een stel grieten dan op normale kerels. Ik zat rustig naar deze onbegrijpelijke vertoning te kijken, tussen een paar meisjes met lange haren en nauwe spijkerbroeken aan, die als het waren om hun welgevormde benen gegoten waren. Ik had namelijk een kaartje kunnen bemachtigen voor een vertoning in het Kurhaus, want ik wilde datgene waar de moderne jeugd zich blind op staart, ook wel eens bekijken. Achteraf bekeken had ik beter niet zoveel poen neer kunnen tellen om naar het gebler te moeten luisteren van een of andere vrachtwagenchauffeur, die voor zanger door tracht te gaan. Nadat hij enkele liedjes van zijn repertoire gebracht had begon de zaal in een soort extase te raken, nu wil de lezers van dit stomme verhaal een kleine beschrijving geven hoe het er nu wel toeging in dat Kurhaus. Allereerst het mooie lieve meisje dat naast mij zat. Na een half uur was zij verandert in een hysterische vrouw, die niet meer weet wat ze doet, wat ik dan ook ondervonden heb. Ik kreeg aan alle kanten opdoffers en mijn tenen werden bijna van mijn voeten afgetrapt, alleen omdat onze jeugd losslaat bij het horen en zien van hun zanger. Een ander meisje dat naast me zat keek met een wazige benevelde blik in haar ogen en een kwijlende mond naar haar “Vinceje”, die op dat moment net bezig was in standje C&A een rocknummer te brengen over liefde onder de uiers. (A passant-love-story) Enkele jongens van een jaar of twintig begonnen als een stel kleine kinderen te fluiten en met lege flesjes te gooien. Hoe normale, wel opgevoede kinderen, tot zulke daden kunnen komen is onbegrijpelijk. Komt het alleen door de één of andere in het leer gestoken lummel of is het werkelijk de schuld van de opjuttende muziek, welke voornoemde “zanger” ten gehore brengt? Ik weet het niet. Hoe het afgelopen is weet ik ook niet want ik ben na de pauze de zaal uitgegaan voordat ik door een stel opgeschoten jongelui, die door het geswing en gezang van een nozem opgezweept waren in de verdrukking werd getrapt. Zo zien we nu voor de tweede keer, dat de tegenwoordige jeugd rijp is voor de psychiater. Jammer genoeg is dat niet alleen in Nederland zo. Voorlopig zie ik daar geen verandering in komen, zolang in het leer gestoken knapen proberen te zingen……. H O R S |
ALLEEN VOOR DE VERBINDINGSDIENST:…..
Misschien zullen de meesten van U tijdens het lezen van dit verhaal lichtelijk verbaasd hun wenkbrouwen fronsen. Hoewel de meesten het slechts oppervlakkig zullen bekijken of lezen, zalhet voor de verbindingsdienst een diepere inhoud hebben. Een verklarende Q en Z code lijst is in de radiohut aanwezig voor de telegrafisten c.q. seiners die hun taal ook nog niet helemaal onder de knie hebben. Het verhaal speelt zich af in Amsterdam, waar ik op de verbindingsschool zat en waar ik zo nu en dan eens de wal op ging om mijn verkering op te zoeken die de Q en Z code ook kende. Het ging er als volgt aan toe. We spraken een paar dagen van te voren een RV position af, die 52.10 N en 12.03 W was, om precies te zijn het plekje waar de “ZWARTE KAT” staat. Op zekere avond ging ik mijn verkering weer eens opzoeken en ik vond haar op de afgesproken plaats. Ik loop op haar toe en vraag haar “INT QRU”, waarop zij antwoorde R AS. Na enig nadenken zei ze tegen mij ZUG maar INT ZBO, wat ik met een ZBO 3P – %R beantwoord. Ze keek me aan en troonde me mee naar een andere RV position ergens in het hartje van Amsterdam. Daar begon het feest dan en ik had binnen de kortst mogelijke tijd QSO met haar. Ze vroeg mij INT QKO, waarop ik terugkwam met ZUG QKO. Ik kijk haar met een dromerig gezicht aan en vraag INT QTP wat zij met een lachend ZUG beantwoordt. Zij kijkt mij lief aan en vraagt INT QJC8. ZUG QJC3 zeg ik tegen haar. Dan wordt er gebeld en ik roep zo hard ik kan QRL en vraag aan mijn liefje INT QRQ wat zij met een lachend QRQ85 beantwoordt. Nadat ik zo een uur QSO met haar had begon mijn QSA te dalen tot drie en mijn QRK was ook niet veel meer dan twee. Ik vraag haar daarom maar INT QEN. Met een glimlach op haar niet onaardige gezicht zegt ze ZWH. Tot mijn spijt begin ik ook nog enige tekenen van QSD te vertonen zodat zij mij een ZWC geeft met de inhoud ZBS5. Ik beantwoord op een slaperige toon QRT ZTM ZTI3 – INT ZKJ waarop ik gelukkig het antwoord ZKJ1 QRX 0700 ALFA QTK krijg met een lange zucht geef ik haar TU GN WD ZKJ2 QRX 0700 ALFA AR en val in slaap. H O R S |
D’r moeder is er altijd bij ………
als ik naar de wal ga om lekker te stappen d’r moeder is er altijd bij en zie je me lopen dan moet je het maar snappen d’r moeder is overal bij en zit ik in ’t nauw en er vallen wat klappen dan loopt zij ook links aan mijn zij ja d’r moeder is overal bij ja d’r moeder is overal bij als ik soms met weekend eens lekker naar zus ga d’r moeder is er dan weer bij en als ik dan bel en bij haar aan de deur sta d’r moeder die staat er ook bij dan wil ik haar echt wel eens lekkertjes pakken dan duwt ze me zachtjes op zij want d’r moeder die staat er ook bij want d’r moeder die staat er ook bij zo douw ik van het ene weekend in het ander d’r moeder is er ook bij we zijn nooit eens lekker alleen met elkander d’r moeder is er ook bij ik heb al drie grote maagzweren van d’r en sta bij de pil in de rij nouw d’r moeder die staat er ook bij en moet ik dan s ‘avonds ook snel weer naar boord gaan d’r moeder die is er ook bij dan wil ik alleen maar met zus op het perron staan d’r moeder is overal bij dan wil ik haar echt wel eens lekkertjes pakken maar krijg dan een dreun voor m’n ei want d’r moeder die is er ook bij want d’r moeder die is er ook bij ANJO |
als ik soms met zus eens een filmpje ga pakken
d’r moeder is er dan ook bij als ik dan m’n hand om haar middel laat zakken d’r moeder is er dan ook bij en als ik toch doorga dan voel ik haar verstrakken en fluisterd ze zacht tegen mij héé m’n moeder die is er ook bij héé m’n moeder die is er ook bij zo ben ik een half jaartje terug dan gaan trouwen d’r moeder die was er ook bij m’n vader zei jongen het zal je berouwen d’r moeder is overal bij ik dacht het geduvel zal nu wel verflauwen want anders zet ik haar vrij maar dat loeder is er nog steeds bij maar dat loeder is er nog steeds bij zo lig ik in’t echtelijk bed dan te ronken d’r moeder die licht er ook bij de liefde is heel gauw als was weg geslonken want d’r moeder die licht er ook bij en al licht m’n vrouwtje dan nog zo te lonken ik trek er toch echt niet van bij want d’r moeder dat is nou echt niks voor mij want d’r moeder dat is nou echt niks voor mij. |
Portretten in de garage (slot)
“De Beunhaas”
De beunhaas in het garagebedrijf herkent u direct. De garage is slordig, gereedschap ligt over de vloer en niet in de gereedschapskist of aan het gereedschappenbord, dan moet het op een werkbank wel een chaos worden. Het magazijn is niet overzichtelijk en zo’n garage wordt geleid daar een beunhaas, die het van de stalling moet hebben en zijn wagenwassers op laat treden als monteurs en andersom. Natuurlijk laat U in zo’n garage nooit iets repareren, maar soms komt U er terecht omdat er onderweg iets is stuk gegaan. Bijvoorbeeld uw ruitenwisser. Het moertje, waarmee het ding op het draaiende asje zit geklemd, is los gegaan, en u hebt geen passend sleuteltje. Let maar eens op, honderd tegen één dat ze met een waterpomptang komen aandragen. De waterpomptang en de hamer zijn hun voornaamste werktuigen. Met de waterpomptang draaien zij alle moeren rond en met de hamer breken ze, wat ze los of vast of recht willen slaan. Als U in een garage iemand met een hamer ziet naderen voor een karwei, waarvoor u nog nooit een hamer heeft zien gebruiken, of met een waterpomptang die moet dienst doen als sleutel, neem dan terstond de vlucht, zo ver als de wagen u nog dragen kan. Hoed u ook voor de monteur met de bliksem diagnose. “Monteur, mijn oliepeil stijgt. Gisteren gevuld en vandaag een centimeter hoger” “Oh, misschien een beetje te hoog gevuld meneer” “Ja, maarde olie ruikt naar benzine” “Och zo’n hele motor stinkt naar de benzine. Rijdt u maar rustig door hoor” “En de wagen heeft last van inhouden” En nu weet hij het meteen. “Nieuwe bougies nemen, meneer”! Kennelijk heeft die monteur geen verstand van bezinepompen. Hij heeft geen instrumentje om een nieuw membraam af te stellen. Hij heeft dat aparte sleuteltje niet om de moer aan de achterkant los te draaien. Ja, heeft zelfs geen benzinepompmembraam in voorraad. Maar hij heeft wel nieuwe bougies, terwijl er tien tegen één een vuiltje in uw carburateur zweeft, dat af en toe voor het gaatje van de hoofdsproeier wordt gezogen. Aan zo’n garage kunt u niet overlaten. Zelfs niet het doodsimpele doorsmeren. Als een smeerpunt verstopt is, smeert de monteur wat vet aan de buitenkant, voor het geval u straks eens onder de brug zoudt komen kijken als er tenminste een brug is. Hij zou niet weten waar hij een nieuwe smeernippel vandaan zou moeten halen. Hij heeft ook geen passende sleutel voor de aftapdop van het carter. Of de dop wordt afgedraaid, of de dop wordt niet goed vastgezet, zodat u straks permanent olie zult verliezen. “heb je naar die ruitenwisser gekeken”? “O, nee dat moet nog gebeuren” “En er zou een nieuw rubberkussentje op het rempendaal worden gezet” “We hebben die kussentjes momenteel niet, meneer, maar ze komen wel weer”. “Zijn de portierscharnieren gesmeerd? “Ja, dat wel meneer, maar ze piepen nog steeds”! “Die olie moet nog doorkruipen, meneer” ”Het kan best zijn, dat uw benzinepomp niet lek is. Het oliepeil kan steigen door bijvoorbeeld schuimvorming. Hoewel de moderne oliesoorten daar meestal ongevoelig voor zijn. Maar als u benzinepomp echt lek is, meestal heeft zo’n pomp een kleine controle opening die benzine gaat lekken als het membraam gescheurd is, dan kan die monteur, die beunhaas, u aardig op kosten jagen. Dan wordt u motor onvoldoende gesmeerd met het gevolg dat het hart van uw auto vroeg oud wordt.
Toch mag u er nooit de monteur kwaad om aankijken. Het ligt aan zijn baas wat er zo eentje is als: ben je gek, weet die klant veel, smeer d’r maar wat vloeibare pakking op. Zo’n beunhaas van: tikt die motor? Kleppen nauwer stellen. (En als ze straks verbranden, ligt dat aan het materiaal; dan besteedt hij uw wagen uit voor nieuwe kleppen monteur inschuren op de zittingen, en presenteert er een rekening waar hij veertig procent boven op legt als zijn winst). Zo baas, zo knecht. Vooral in het garagebedrijf. Maar als u een garage treft met monteurs die, excusez le mot, er razend de pest in krijgen, als zij het gebrek niet kunnen vinden en die verbeten doorzoeken en geen genoegen nemen met vermoedens, die u trots, na uw eerste rit sedert de reparatie vragen. “En meneer, hoe doet ie het”? Dan bent u nog geen gelukkig mens, maar wel een gelukkig automobilist.
Toen ik eens met de wagen naar Parijs moest, hebben in een grote garage, die voor mij het voorbeeld is van een groot bedrijf met persoonlijke aandacht voor alles en iedereen van hoog tot laag, de zoon van de baas en één van de oudste monteurs drie uur overgewerkt om een verdacht geluid in de motor te achterhalen en weg te werken. Een paar weken later kwam ik weer met een kleinigheid aan een schokbreker. De zoon van de baas en de monteur kwamen meteen informeren. “Hoe deed-ie het op reis, meneer”? “Piek fijn, mannen”! en toen zei de monteur: “Ik had eigenlijk een berichtje uit Frankrijk verwacht, meneer, want we waren erg benieuwd of het dat nou was”. Ziet u dat zijn niet alleen de goede, dat zijn de besten. Hun hart ligt in hun werk. Ik schaam mij over dat vergeten briefkaartje.
“De Beunhaas”
De beunhaas in het garagebedrijf herkent u direct. De garage is slordig, gereedschap ligt over de vloer en niet in de gereedschapskist of aan het gereedschappenbord, dan moet het op een werkbank wel een chaos worden. Het magazijn is niet overzichtelijk en zo’n garage wordt geleid daar een beunhaas, die het van de stalling moet hebben en zijn wagenwassers op laat treden als monteurs en andersom. Natuurlijk laat U in zo’n garage nooit iets repareren, maar soms komt U er terecht omdat er onderweg iets is stuk gegaan. Bijvoorbeeld uw ruitenwisser. Het moertje, waarmee het ding op het draaiende asje zit geklemd, is los gegaan, en u hebt geen passend sleuteltje. Let maar eens op, honderd tegen één dat ze met een waterpomptang komen aandragen. De waterpomptang en de hamer zijn hun voornaamste werktuigen. Met de waterpomptang draaien zij alle moeren rond en met de hamer breken ze, wat ze los of vast of recht willen slaan. Als U in een garage iemand met een hamer ziet naderen voor een karwei, waarvoor u nog nooit een hamer heeft zien gebruiken, of met een waterpomptang die moet dienst doen als sleutel, neem dan terstond de vlucht, zo ver als de wagen u nog dragen kan. Hoed u ook voor de monteur met de bliksem diagnose. “Monteur, mijn oliepeil stijgt. Gisteren gevuld en vandaag een centimeter hoger” “Oh, misschien een beetje te hoog gevuld meneer” “Ja, maarde olie ruikt naar benzine” “Och zo’n hele motor stinkt naar de benzine. Rijdt u maar rustig door hoor” “En de wagen heeft last van inhouden” En nu weet hij het meteen. “Nieuwe bougies nemen, meneer”! Kennelijk heeft die monteur geen verstand van bezinepompen. Hij heeft geen instrumentje om een nieuw membraam af te stellen. Hij heeft dat aparte sleuteltje niet om de moer aan de achterkant los te draaien. Ja, heeft zelfs geen benzinepompmembraam in voorraad. Maar hij heeft wel nieuwe bougies, terwijl er tien tegen één een vuiltje in uw carburateur zweeft, dat af en toe voor het gaatje van de hoofdsproeier wordt gezogen. Aan zo’n garage kunt u niet overlaten. Zelfs niet het doodsimpele doorsmeren. Als een smeerpunt verstopt is, smeert de monteur wat vet aan de buitenkant, voor het geval u straks eens onder de brug zoudt komen kijken als er tenminste een brug is. Hij zou niet weten waar hij een nieuwe smeernippel vandaan zou moeten halen. Hij heeft ook geen passende sleutel voor de aftapdop van het carter. Of de dop wordt afgedraaid, of de dop wordt niet goed vastgezet, zodat u straks permanent olie zult verliezen. “heb je naar die ruitenwisser gekeken”? “O, nee dat moet nog gebeuren” “En er zou een nieuw rubberkussentje op het rempendaal worden gezet” “We hebben die kussentjes momenteel niet, meneer, maar ze komen wel weer”. “Zijn de portierscharnieren gesmeerd? “Ja, dat wel meneer, maar ze piepen nog steeds”! “Die olie moet nog doorkruipen, meneer” ”Het kan best zijn, dat uw benzinepomp niet lek is. Het oliepeil kan steigen door bijvoorbeeld schuimvorming. Hoewel de moderne oliesoorten daar meestal ongevoelig voor zijn. Maar als u benzinepomp echt lek is, meestal heeft zo’n pomp een kleine controle opening die benzine gaat lekken als het membraam gescheurd is, dan kan die monteur, die beunhaas, u aardig op kosten jagen. Dan wordt u motor onvoldoende gesmeerd met het gevolg dat het hart van uw auto vroeg oud wordt.
Toch mag u er nooit de monteur kwaad om aankijken. Het ligt aan zijn baas wat er zo eentje is als: ben je gek, weet die klant veel, smeer d’r maar wat vloeibare pakking op. Zo’n beunhaas van: tikt die motor? Kleppen nauwer stellen. (En als ze straks verbranden, ligt dat aan het materiaal; dan besteedt hij uw wagen uit voor nieuwe kleppen monteur inschuren op de zittingen, en presenteert er een rekening waar hij veertig procent boven op legt als zijn winst). Zo baas, zo knecht. Vooral in het garagebedrijf. Maar als u een garage treft met monteurs die, excusez le mot, er razend de pest in krijgen, als zij het gebrek niet kunnen vinden en die verbeten doorzoeken en geen genoegen nemen met vermoedens, die u trots, na uw eerste rit sedert de reparatie vragen. “En meneer, hoe doet ie het”? Dan bent u nog geen gelukkig mens, maar wel een gelukkig automobilist.
Toen ik eens met de wagen naar Parijs moest, hebben in een grote garage, die voor mij het voorbeeld is van een groot bedrijf met persoonlijke aandacht voor alles en iedereen van hoog tot laag, de zoon van de baas en één van de oudste monteurs drie uur overgewerkt om een verdacht geluid in de motor te achterhalen en weg te werken. Een paar weken later kwam ik weer met een kleinigheid aan een schokbreker. De zoon van de baas en de monteur kwamen meteen informeren. “Hoe deed-ie het op reis, meneer”? “Piek fijn, mannen”! en toen zei de monteur: “Ik had eigenlijk een berichtje uit Frankrijk verwacht, meneer, want we waren erg benieuwd of het dat nou was”. Ziet u dat zijn niet alleen de goede, dat zijn de besten. Hun hart ligt in hun werk. Ik schaam mij over dat vergeten briefkaartje.
Weet U nog?
s ’Morgens vroeg daar stond je dan op het station. Je keek nog eens voor de zekerheid op het vertrekbord. Hilversum, ja dit is toch de goede trein. Met het eerste vrijvervoertje in je zak ging je op weg naar je diensttijd. Je kreeg al gauw in de gaten dat er meer jongens met je meereisden die de zelfde bedoelingen hadden als jij. De trein zette zich in beweging en je keek nog eenmaal achterom. Nu, tabé dan tot over een maand misschien! Een goede tijd later stopte de trein, na al diverse station’s aangedaan te hebben in Hollandsche Rading waar de truc’s klaar stonden om je naar het kamp te brengen. Daaraangekomen wist je al snel wie het zelfde dienstvak als jij had gekozen en daar werden we al gauw vrienden door. Daar liep je dan door het hak als burger, terwijl je die zelfde dag nog in een overalletje werd gestoomd en met pompoesjes aan. Een levens groot mes hing op je heup en niet te vergeten onze muts. Volgens mij liep ik behoorlijk voor gek, maar we hadden één troost: als je klaar was met nummeren mocht je er een petkap over heen dragen. Ja, toen leek het al iets. Die avond voor het naar bed gaan werd er nog even gezaaid over de pokke prik die we de volgende dag zouden krijgen en het ene verhaal was nog sterker als het ander. Je kreeg het gevoel dat als je die prik zou krijgen dat je dan beter de pijp uit kon gaan, maar wat naderhand nogal mee bleek te vallen. We kregen een prachtige groene band om, wat wilde zeggen dat je lichte dienst had. Drie weken later wisten we al aardig wat van de dienst af. Tenminste dat wil zeggen, we wisten dat je tegen een kwartiermeester geen meneer mocht zeggen en dat je een meneer niet met héé aan mochten roepen.de volgende dag zouden we de eerste infanterie les krijgen en het enigste wat we van deze les overhielden was dit: Al zit een eekhoorn aan je ……….. te knabbelen, je blijft stom weg stil staan en recht voor je uitkijken. Maar al met al hadden we het na drie maanden aardig onder de knie. Toen begon de periode van wacht lopen waardoor de bakken elkaar voor het publicatiebord verdrongen om te zien wie de wacht mocht lopen. Ik was uitkijk L11. Weet u nog wat je doen moest. Om kwart voor vijf brandpiket bij de brandweerloods aan de hoofdpoort, daarna een oefening op het K.G. plein, schaften, en om vijf over zeven wachtsvolk om daarna te gaan vegen en vooral niet te vergeten, voor zes uur dekens en kussens naar de K.G. zolder. Maar over het algemeen genomen was je dolblij toen je Hilversum verliet om naar de echte marine te gaan. Nu zou ik dolblij zijn om de namaak marine te verlaten en om weer terug te gaan naar de echte marine in Hilversum waar de schildwacht tenminste nog drie maal roept alvorens hij schiet. GEEN BAROE |
NIET TE STERK HOOR
Ja, een echte Navy uitdrukking. Weet u waar dit afstamd? Nee……?? Zowaar ik hier zit dacht ik heus dat u dat al wist. Affijn, dan zal ik het dan nu maar uit de doeken doen. We hadden namelijk bij de oude marine, u weet nog wel de tijd dat we stalen kerels hadden en houten schepen, een schip genaamd “Hr. Ms. Augurk” welke over alle grote zeeën voer die er op de aardbol te vinden zijn. De havenplaats van dit schip was Amsterdam, gelegen aan het tegenwoordige IJselmeer. Het IJselmeer nu, vroeger Zuiderzeehaven genaamd, was als ligplaats voor de Augurk bestemd. Het schip was van hout en zo enorm groot, dat er een bemanning op zat van maar liefst vijfentwintig miljoen koppen. De tien slaapverblijven waren allen zo groot als tegenwoordige stad Amsterdam. Het schip was een echt kolenschip en aangezien er eigen kolenmijnen aan boord waren, werden alle Limburgers, voor de tijd van zes jaar, op de Augurk geplaatst. Het was strikt geheim hoe men daar de kolen delfde, vandaar dat er niemand mocht komen behalve de werkploegen die met niemand contact hadden. Zodoende begonnen de Limburgers hun moedertaal “Het Nederlands” te verleren wat al gauw tot een knoeks gebrabbel begon te keren. Vandaar dat de tegenwoordige Limburgers meest nog knoeks praten, waarschijnlijk overgenomen van hun als mijnwerkers werkende voorouders op Hr. Ms. Augurk. Maar nu eens iets anders, was het u alreeds bekend dat aan boord van Hr. Ms. Dubois iemand zit die aan boord van de Augurk heeft gezeten? Zowaar ik nog leef het is een stoker 1 olieman en waarschijnlijk de oudste machinist aan boord. En al luisterend naar de verhalen die deze weleens aan de bakstafel loslaat heb ik dit allemaal kunnen noteren en dus schotel ik het u nu voor. Zo vertelde hij onder andere dat je twee dagen nodig had om met de lift van het dek naar de machinekamer te komen en dan meteen twee weken de wacht liep. Na afloop van de wacht mocht je weer naar boven en kon je gedurende één dag als ketelaar gaan schaften. Het rantsoen bestond uit, Let wel! Erwtensoep, nasi en fruit waar je door de goede bereiding van deze hap, een week later nog op de bijsmaak kon teren. Wilde je met weekend, dan moest je dit een jaar van te voren aanvragen aangezien de jongens die in het achterverblijf sliepen, vier maanden nodig hadden om naar de valreep te lopen. En nu wat betreft de uitdrukking niet te sterk! Dat licht zo: Toen de opvarenden van Hr. Ms. Augurk naar een ander schip werden overgeplaatst en wel om de redene dat de Augurk naar de sloperij moest, vertelde zij op hun nieuwe plaatsing alles over hun vroegere schip en aangezien de tegenwoordige Jan Maat z’n groot schip niet gewend was bij de moderne marine, begonnen zij al gauw te schreeuwen van “Wat een sterke verhalen”! Dit nu is zo’n beetje verdraaid en roept de tegenwoordige marine man bij het minste geringst “NIET TE STERK HOOR”! ANJO |
ALLE HENS ……..
Als copyrighters van de “DUBORIBBEAN” houden wij een beetje in de gaten of de bemanning (dus de lezers) al dan niet kritiek heeft op verhalen cq=gedichten (moderne of niet). Het is ons vooral in de achterverblijven opgevallen dat er maar weinig mensen zijn die ook maar enig idee hebben hoe bv. Een modern gedicht ontspruit uit het (verwarde) brein van de desbetreffende schrijver.
Bovendien is het ons na zes maanden Dubois wel duidelijk geworden dat de meeste opvarende gespeend zijn van enig gevoel voor humor.
Tijdens een zoekslag (na het uitkomen van de scheepskrant nummer dertien) in het matrozen verblijf werden onze oren geprikkeld door den (op een nog maar op zijn zachtst te zeggen) enigszins domme opmerking op een moderne rijm wat in voornoemde krant geplaatst was. “Zeg wat stelt, dit nu eigenlijk voor”?, en de betrokken persoon wees op het moderne gedicht. Zijn maat die een beetje beter bij de tijd was (wij kunnen het ons niet al te best voorstellen) kwam toen op het snuggere idee dat het een gedicht moest zijn. “KAN NIET?, WANT HET RIJMT NOG NIET EENS”! (sic. Red.)
Het voorverblijf doet wat domheid betreft de achterverblijven felle concurentie aan. Verscheidene “SUPER”INTELLIGENTE” lui vragen zich ieder week af waarom er nu eens geen actueel stukje in de scheepskrant staat.
Als copyrighters van de “DUBORIBBEAN” houden wij een beetje in de gaten of de bemanning (dus de lezers) al dan niet kritiek heeft op verhalen cq=gedichten (moderne of niet). Het is ons vooral in de achterverblijven opgevallen dat er maar weinig mensen zijn die ook maar enig idee hebben hoe bv. Een modern gedicht ontspruit uit het (verwarde) brein van de desbetreffende schrijver.
Bovendien is het ons na zes maanden Dubois wel duidelijk geworden dat de meeste opvarende gespeend zijn van enig gevoel voor humor.
Tijdens een zoekslag (na het uitkomen van de scheepskrant nummer dertien) in het matrozen verblijf werden onze oren geprikkeld door den (op een nog maar op zijn zachtst te zeggen) enigszins domme opmerking op een moderne rijm wat in voornoemde krant geplaatst was. “Zeg wat stelt, dit nu eigenlijk voor”?, en de betrokken persoon wees op het moderne gedicht. Zijn maat die een beetje beter bij de tijd was (wij kunnen het ons niet al te best voorstellen) kwam toen op het snuggere idee dat het een gedicht moest zijn. “KAN NIET?, WANT HET RIJMT NOG NIET EENS”! (sic. Red.)
Het voorverblijf doet wat domheid betreft de achterverblijven felle concurentie aan. Verscheidene “SUPER”INTELLIGENTE” lui vragen zich ieder week af waarom er nu eens geen actueel stukje in de scheepskrant staat.
- Laten we voorop vast stellen, dat er absoluut geen copy binnen komt.
- Een actueel onderwerp interesseert slechts een beperkte kring, daardoor zouden we de zelfde misère krijgen als voorheen met de sport, 160 man kunnen het niet apprecieren en 20 man blijven tot diep in de nacht doorlezen.
- Logisch gevolg: Veel geschreeuw en weinig wol.
ALJECO. vervolg
Op Aruba zijn zes van dergelijke groepen gevestigd. Eenmaal per week komt men anderhalf uur bij elkaar om op een gezellige en aangename manier verpozing te zoeken.
Monica (26 jaar) een enigszins verlegen doch hartelijk meisje, is reeds 13 jaar bij de padvinderij. Ze verklaarde nadrukkelijk, niet zeeziek te zijn.
Verandering van spijs doet eten, dus besloot ik een “hoge ome” bij zijn vestje te grijpen, na enige tijd flink zoeken liep op het seindek hopman van der Steen tegen het lijf, een tenger gebouwd en gebrilde onderwijzer, met een wilskrachtig gezicht. Hij zag de congresdagen met plezier tegemoet, in zijn functie als leider van de St. Franciscogroep is hij reeds een jaar op Aruba voor de jeugd werkzaam, terwijl zijn (knappe) vrouw in het hoofdbestuur van het Antilliaans Meisjes Gilde op Aruba zetelt. De heer van der Steen sprak zijn waardering uit voor de ontvangst en verzorging aan boord, of hij het meende weet ik niet, een zonnebril is zo bedrieglijk ……… Tja als hekkesluiter dan het A.M.G. Het Antilliaanse Meisjes Gilde neemt een bijzondere plaats bij me in, ik denk er dan ook hard over om mezelf als donateur op te geven! Misschien komt dat wel door de vriendelijke wijze waarop de charmante Ivis Roos mij gedurende een groot gedeelte van de ochtend heeft te woord gestaan. Voor de al of niet vervelende vragen die ochtend gesteld, hoop ik haar te zijner tijd nog eens mijn verontschuldigingen over aan te bieden.
Het A.M.G. bestaat uit ongeveer 1700 leden, waaronder een groep van 20 op het ons (bekende- en beruchte) eiland Saba.
Zoals de naam reeds doet vermoeden zijn bij dit gilde jongens uit den boze, ik heb dat aan den lijve ondervonden, maar dat doet er hier niet toe.
Om leidster van een groep te worden, moet men (dus een lid van de andere kunne) 18 jaar zijn, van onbesproken zedig gedrag wezen en natuurlijk goed met kinderen kunnen omgaan. Op zevenjarige leeftijd kan men als Blenchi (moeilijk…..) toetreden tot dit gilde, waarop je onmiddellijk een groene rok aangepast krijgt en in een volgens mij eenvoudige ceremoniele plechtigheid het insigne van het gilde, een Bourgondisch kruis met een naar het zwerk stijgende vogel, op de van zenuwen trillende borst gespeld krijgt.
Uiteraard heeft ieder zichzelf respecterend gilde een gildelied. Het A.M.G. lied munt uit door een meer verfijnde lyriek, bij het lezen van de versregels begin je wild enthousiast te worden, en in staat om je halve maandloon aan het jeugdwerk te schenken.
Hoe schoon klonken de hiernavolgende regels mij in de (schone) oren, gezongen door onze lieve Ivis, een eenvoudig, je onmiddellijk aangrijpend wijsje, nee dit kan ik U niet onthouden:
Wij zijn jong en dat is heerlijk
’t leven lokt ons en is goed
En wij gaan met stralend’ ogen
Onze toekomst tegemoet
Wij meisjes van het Gilde
Staan graag voor ieder klaar (Hiep Hiep Hoera, hari)
Zijn dienstbaar en tevreden
En houden van elkaar
Wij willen vreugde brengen
Geen zorg die ons benart
Wij zijn niet bang voor het leven
Want de zon schijnt in ons hart.
Kunt U, kan iedereen begrijpen, dat de tranen me in de ogen sprongen?
Of men nu meent wat men zingt is natuurlijk een tweede, in ieder geval zijn we er sinds zaterdag 5 oktober van overtuigd, dat er niets schoner is dan een Arubaanse schone.
Waarmee wij deze impressie dan ook willen besluiten, in de hoop spoedig nog eens met deze levenslustige kinderen te mogen kennismaken …………….
HARI
Op Aruba zijn zes van dergelijke groepen gevestigd. Eenmaal per week komt men anderhalf uur bij elkaar om op een gezellige en aangename manier verpozing te zoeken.
Monica (26 jaar) een enigszins verlegen doch hartelijk meisje, is reeds 13 jaar bij de padvinderij. Ze verklaarde nadrukkelijk, niet zeeziek te zijn.
Verandering van spijs doet eten, dus besloot ik een “hoge ome” bij zijn vestje te grijpen, na enige tijd flink zoeken liep op het seindek hopman van der Steen tegen het lijf, een tenger gebouwd en gebrilde onderwijzer, met een wilskrachtig gezicht. Hij zag de congresdagen met plezier tegemoet, in zijn functie als leider van de St. Franciscogroep is hij reeds een jaar op Aruba voor de jeugd werkzaam, terwijl zijn (knappe) vrouw in het hoofdbestuur van het Antilliaans Meisjes Gilde op Aruba zetelt. De heer van der Steen sprak zijn waardering uit voor de ontvangst en verzorging aan boord, of hij het meende weet ik niet, een zonnebril is zo bedrieglijk ……… Tja als hekkesluiter dan het A.M.G. Het Antilliaanse Meisjes Gilde neemt een bijzondere plaats bij me in, ik denk er dan ook hard over om mezelf als donateur op te geven! Misschien komt dat wel door de vriendelijke wijze waarop de charmante Ivis Roos mij gedurende een groot gedeelte van de ochtend heeft te woord gestaan. Voor de al of niet vervelende vragen die ochtend gesteld, hoop ik haar te zijner tijd nog eens mijn verontschuldigingen over aan te bieden.
Het A.M.G. bestaat uit ongeveer 1700 leden, waaronder een groep van 20 op het ons (bekende- en beruchte) eiland Saba.
Zoals de naam reeds doet vermoeden zijn bij dit gilde jongens uit den boze, ik heb dat aan den lijve ondervonden, maar dat doet er hier niet toe.
Om leidster van een groep te worden, moet men (dus een lid van de andere kunne) 18 jaar zijn, van onbesproken zedig gedrag wezen en natuurlijk goed met kinderen kunnen omgaan. Op zevenjarige leeftijd kan men als Blenchi (moeilijk…..) toetreden tot dit gilde, waarop je onmiddellijk een groene rok aangepast krijgt en in een volgens mij eenvoudige ceremoniele plechtigheid het insigne van het gilde, een Bourgondisch kruis met een naar het zwerk stijgende vogel, op de van zenuwen trillende borst gespeld krijgt.
Uiteraard heeft ieder zichzelf respecterend gilde een gildelied. Het A.M.G. lied munt uit door een meer verfijnde lyriek, bij het lezen van de versregels begin je wild enthousiast te worden, en in staat om je halve maandloon aan het jeugdwerk te schenken.
Hoe schoon klonken de hiernavolgende regels mij in de (schone) oren, gezongen door onze lieve Ivis, een eenvoudig, je onmiddellijk aangrijpend wijsje, nee dit kan ik U niet onthouden:
Wij zijn jong en dat is heerlijk
’t leven lokt ons en is goed
En wij gaan met stralend’ ogen
Onze toekomst tegemoet
Wij meisjes van het Gilde
Staan graag voor ieder klaar (Hiep Hiep Hoera, hari)
Zijn dienstbaar en tevreden
En houden van elkaar
Wij willen vreugde brengen
Geen zorg die ons benart
Wij zijn niet bang voor het leven
Want de zon schijnt in ons hart.
Kunt U, kan iedereen begrijpen, dat de tranen me in de ogen sprongen?
Of men nu meent wat men zingt is natuurlijk een tweede, in ieder geval zijn we er sinds zaterdag 5 oktober van overtuigd, dat er niets schoner is dan een Arubaanse schone.
Waarmee wij deze impressie dan ook willen besluiten, in de hoop spoedig nog eens met deze levenslustige kinderen te mogen kennismaken …………….
HARI
Voorwoord van de schrijver:
“Geachte lezers”
Door onvoorziene omstandigheden kan het vervolgverhaal “Terreur over R’dam” deze week niet bij de redaktie van de “DUBORIBBEAN” ingeleverd worden.
Ik bid U, tracht Uw geduld tot de volgende week te bewaren, al zal dit bij een thriller van een dergelijk gehalte zeer moeilijk vallen! Deze week beginnen we met een nieuwe story. De eerste aflevering van:
DE MISDAAD WAS BIJNA
VOLMAAKT !!!!
“Ik schei er mee uit”, zegt Jules geprikkeld, en werpt zijn kaarten voor zich op tafel. Zijn hand gaat naar het glas bier wat voor hem staat en hij drinkt het in één teug leeg. Hij heeft zwaar verloren en is in een niet al te beste stemming. “Wat is er vanavond met jou aan de hand Jules, je speelt zo slecht, zit je iets dwars?” vraagt Pierre, de tweede van de vier mannen, die in het armoedige kamertje boen een nog armoediger kroeg in de achterbuurten van Parijs zitten, “Des te beter voor mij”, voet hij er aan toe, terwijl zijn hand het stapeltje bankbiljetten streelt dat voor hem op tafel ligt. Pierre kijkt eens naar de beide andere mannen, Jaques et Philippe en ook die kijken Jules bedenkelijk aan.
Jules bekijkt zijn mannen langzaam één voor één. Ten eerste is daar Pierre, de man die met een revolver om kan gaan als de beste scherpschutter, dan Jaques, die zich in een voortvliegende auto waarvan hij het stuur in handen houdt, beter thuis voelt als in de gemakkelijkste fauteuil. En ten slotte Philippe, voor wie geen deur gesloten blijft en geen brandkast geheimen heeft. “Tja, een uitgezocht stelletje, maar kan ik jullie dat karwei toevertrouwen?” zegt hij meer tot zichzelf als tot zijn mannen. “Maar wat bedoel je, mon Dieu?” roept Pierre uit, “Dit!”, zegt Jules en hij schuift een krantenknipsel over de tafel. Op de foto staat een pantserwagen met als onderschrift: Amerikanen hebben pantserwagen gekocht voor vervoer van 1.000.000 dollar welke wekelijks naar de raketbasis gebracht moet worden, een raketbasis even buiten Parijs ….. “Maar boss, je wilt toch niet zeggen dat ……..”
“Ja dat wil ik wel”, zegt Jules en hij denkt ingespannen na, want nu hij ermee begonnen is moet hij doorgaan. “Luister, ik zal jullie de bijzonderheden vertellen. Deze wagen vervoert iedere week, des vrijdags om 13.00 uur een miljoen dollar voor de Amerikaanse raketbasis. Het geld wordt ingeladen onder strenge politiebewaking en ondertussen controleert men de veiligheidsmaatregelen. In de wagen zit een mobilofoon en een knop. Als op deze knop gedrukt wordt vallen de pantserluiken automatisch naar beneden en is de wagen hermetisch afgesloten. We moeten hem onderweg laten stoppen en overrompelen zodat men niet de kans krijgt één van de veiligheidsmaatregelen toe te passen.”
“Maar dat is onmogelijk,” meent Jaques. “Nee, hier is al een oplossing voor gevonden. Zesentwintig kilometer na het vertrekpunt moet hij naar rechts afslaan. Even tevoren is hij ingehaald door een sportwagen, die met zeer grote snelheid voorbijrijdt. De zijweg zit vol bochten en voert door een bosrijk landschap. Wij hebben onze positie ondertussen al ingenomen. Jaques blijft aan het begin van de zijweg achter en plaatst wegomleggingsborden, zodat we niet meer gestoord zullen worden. Philippe rijdt met onze wagen ongeveer 2 km voorbij de plaats van de overval. Als de sportwagen laatstgenoemde plaats heeft bereikt gooien Pierre en ik hem ondersteboven en steken hem in brand. De chauffeur takelen we een beetje toe en we leggen hem een eindje verder neer om te doen voorkomen alsof hij uit de wagen is geslingerd. Dan komt de pantserwagen en hij stopt. Eén van de mannen zal uitstappen om te zien of hij hulp kan bieden. De andere zal teveel aandacht aan de brandende auto schenken om op te merken dat Pierre achter de wagen om naar de cabine toesluipt. Op het zelfde ogenblik dat Pierre naar voren springt om de chauffeur neer te schieten, neem ik de andere te pakken. Dit alles moet op de seconde nauwkeurig geschieden, zodat de chauffeur niet de tijd krijgt zijn alarm in te schakelen.”
“Maar hoe krijgen we die wagen weg, of wilde je hem op de plaats van de overval open maken en wie zal er achter het stuur van de sportwagen zitten?” vraagt Philippe. “Nee op de plaats van de overval open maken gaat niet, want we moeten zo vlug mogelijk weer verdwijnen. We kopen een caravan en zullen die zo moeten verbouwen en versterken dat hij de hele pantserwagen kan dragen. Wat je tweede vraag betreft, dat is de zelfde persoon die dit plan bedacht heeft. Ik zal haar boven laten komen ……” “Háár?”, vraagt Pierre verwondert. “Ja, het is een vrouw”, zegt Jules en hij loopt naar het op instorten staande dressoir en pakt een huistelefoon op. Beneden in de kroeg gaat een belletje. Een slonzigevrouw die achter de tapkast staat, draait zich om en loopt naar het toestel. “Wat is er?” vraagt ze. “Laat het meisje boven komen, Marie” “OK,” mompelt ze en ploft de hoorn op de haak. Ze kijkt de kroeg in. Veel bezoek is er niet, een paar sjofele mannen zitten wat te kaarten. Maar daar, in de hoek van het café zit een meisje van een jaar of vijfentwintig met steil afgeknipt haar. Tussen haar vingers houdt ze een lang sigarettenpijpje geklemd en haar andere hand tekent strelend circeltjes rond haar glas Franse wijn. In gedachten staart ze naar het glas en ze schrikt op als Marie roept: Hé Juffie, je ken komme” Ze staat op en loopt naar de tapkast, haar hooggehakte schoentjes klikken op de houten vloer van het lokaal. “Hierlangs,” zegt Marie, en ze opent een deur in de achterwand. Achter deze deur is een houten ongeverfde trap naar boven. Jules staat haar op te wachten en brengt haar naar de anderen. Pierre fluit zachtjes tussen zijn tanden en er verschijnt een goedkeurende schittering in zijn ogen. “Mag ik jullie voorstellen, Suzanne”, zegt Jules, “Suzanne, dit is mijn plaatsvervanger en rechterhand, Pierre, daar zit Jaques, onze chauffeur en die daar is onze Phillippe, onze brandkastenspecialist.”
Suzanne geeft de mannen een hand en gaat tegenover hen zitten. “En wat denken jullie er van?, zegt ze. “Tja, het zal moeilijk worden, maar ik geloof wel dat het zal lukken”, zegt Pierre. “Ik blijf erbij dat het onmogelijk is, dit is iets wat niet in onze lijn ligt,” zegt Jaques, “het zal op een fiasco uitlopen.”
Philippe schuifelde onrustig over zijn stoel, hij durft nog geen beslissing te nemen. “Waarom heeft U ons uitgekozen?, vraagt Pierre.
“Als jullie niet mee willen doen dan ga ik naar een ander. Als het lukt kunnen jullie er ieder 200.000 dollar rijker door worden,” zegt Suzanne, “maar we zullen stemmen.”
Jules geeft ieder een velletje papier en zegt: “Schrijf daarop Ja of Nee!
Dan haalt hij de papiertjes op en zegt: “Ik stem ja.” Hij bekijkt de papiertjes en zegt drie maal Ja. Allen kijken even in de richting van Jaques. “Goed we doen het dus.” “Een ogenblik, “ onderbreekt Pierre, “waar halen we het geld vandaan om dit alles te financieren?” “Uit de nachtclub “Seven Stars”.”
“Dat hebben we tenminste al meer gedaan, wanneer gebeurt dat?” vraagt Jaques.
“Nu”.
“Dan rij ik de wagen alvast voor” Hij gaat de trap af.
“Wat denk je van Jaques?” vraagt Suzanne.
“Och, die draait wel bij als we een maal begonnen zijn, hij heeft ons nog nooit in de steek gelaten”
“O.K. jongens, denk er om dat zo meteen alles rustig verloopt. De overval mag van buitenaf niet gehoord worden.”
Er wordt twee maal op een claxon gedrukt.
“Kom,” zegt Jules en hij gaat de andere voor ………..
(wordt vervolgd)
“Geachte lezers”
Door onvoorziene omstandigheden kan het vervolgverhaal “Terreur over R’dam” deze week niet bij de redaktie van de “DUBORIBBEAN” ingeleverd worden.
Ik bid U, tracht Uw geduld tot de volgende week te bewaren, al zal dit bij een thriller van een dergelijk gehalte zeer moeilijk vallen! Deze week beginnen we met een nieuwe story. De eerste aflevering van:
DE MISDAAD WAS BIJNA
VOLMAAKT !!!!
“Ik schei er mee uit”, zegt Jules geprikkeld, en werpt zijn kaarten voor zich op tafel. Zijn hand gaat naar het glas bier wat voor hem staat en hij drinkt het in één teug leeg. Hij heeft zwaar verloren en is in een niet al te beste stemming. “Wat is er vanavond met jou aan de hand Jules, je speelt zo slecht, zit je iets dwars?” vraagt Pierre, de tweede van de vier mannen, die in het armoedige kamertje boen een nog armoediger kroeg in de achterbuurten van Parijs zitten, “Des te beter voor mij”, voet hij er aan toe, terwijl zijn hand het stapeltje bankbiljetten streelt dat voor hem op tafel ligt. Pierre kijkt eens naar de beide andere mannen, Jaques et Philippe en ook die kijken Jules bedenkelijk aan.
Jules bekijkt zijn mannen langzaam één voor één. Ten eerste is daar Pierre, de man die met een revolver om kan gaan als de beste scherpschutter, dan Jaques, die zich in een voortvliegende auto waarvan hij het stuur in handen houdt, beter thuis voelt als in de gemakkelijkste fauteuil. En ten slotte Philippe, voor wie geen deur gesloten blijft en geen brandkast geheimen heeft. “Tja, een uitgezocht stelletje, maar kan ik jullie dat karwei toevertrouwen?” zegt hij meer tot zichzelf als tot zijn mannen. “Maar wat bedoel je, mon Dieu?” roept Pierre uit, “Dit!”, zegt Jules en hij schuift een krantenknipsel over de tafel. Op de foto staat een pantserwagen met als onderschrift: Amerikanen hebben pantserwagen gekocht voor vervoer van 1.000.000 dollar welke wekelijks naar de raketbasis gebracht moet worden, een raketbasis even buiten Parijs ….. “Maar boss, je wilt toch niet zeggen dat ……..”
“Ja dat wil ik wel”, zegt Jules en hij denkt ingespannen na, want nu hij ermee begonnen is moet hij doorgaan. “Luister, ik zal jullie de bijzonderheden vertellen. Deze wagen vervoert iedere week, des vrijdags om 13.00 uur een miljoen dollar voor de Amerikaanse raketbasis. Het geld wordt ingeladen onder strenge politiebewaking en ondertussen controleert men de veiligheidsmaatregelen. In de wagen zit een mobilofoon en een knop. Als op deze knop gedrukt wordt vallen de pantserluiken automatisch naar beneden en is de wagen hermetisch afgesloten. We moeten hem onderweg laten stoppen en overrompelen zodat men niet de kans krijgt één van de veiligheidsmaatregelen toe te passen.”
“Maar dat is onmogelijk,” meent Jaques. “Nee, hier is al een oplossing voor gevonden. Zesentwintig kilometer na het vertrekpunt moet hij naar rechts afslaan. Even tevoren is hij ingehaald door een sportwagen, die met zeer grote snelheid voorbijrijdt. De zijweg zit vol bochten en voert door een bosrijk landschap. Wij hebben onze positie ondertussen al ingenomen. Jaques blijft aan het begin van de zijweg achter en plaatst wegomleggingsborden, zodat we niet meer gestoord zullen worden. Philippe rijdt met onze wagen ongeveer 2 km voorbij de plaats van de overval. Als de sportwagen laatstgenoemde plaats heeft bereikt gooien Pierre en ik hem ondersteboven en steken hem in brand. De chauffeur takelen we een beetje toe en we leggen hem een eindje verder neer om te doen voorkomen alsof hij uit de wagen is geslingerd. Dan komt de pantserwagen en hij stopt. Eén van de mannen zal uitstappen om te zien of hij hulp kan bieden. De andere zal teveel aandacht aan de brandende auto schenken om op te merken dat Pierre achter de wagen om naar de cabine toesluipt. Op het zelfde ogenblik dat Pierre naar voren springt om de chauffeur neer te schieten, neem ik de andere te pakken. Dit alles moet op de seconde nauwkeurig geschieden, zodat de chauffeur niet de tijd krijgt zijn alarm in te schakelen.”
“Maar hoe krijgen we die wagen weg, of wilde je hem op de plaats van de overval open maken en wie zal er achter het stuur van de sportwagen zitten?” vraagt Philippe. “Nee op de plaats van de overval open maken gaat niet, want we moeten zo vlug mogelijk weer verdwijnen. We kopen een caravan en zullen die zo moeten verbouwen en versterken dat hij de hele pantserwagen kan dragen. Wat je tweede vraag betreft, dat is de zelfde persoon die dit plan bedacht heeft. Ik zal haar boven laten komen ……” “Háár?”, vraagt Pierre verwondert. “Ja, het is een vrouw”, zegt Jules en hij loopt naar het op instorten staande dressoir en pakt een huistelefoon op. Beneden in de kroeg gaat een belletje. Een slonzigevrouw die achter de tapkast staat, draait zich om en loopt naar het toestel. “Wat is er?” vraagt ze. “Laat het meisje boven komen, Marie” “OK,” mompelt ze en ploft de hoorn op de haak. Ze kijkt de kroeg in. Veel bezoek is er niet, een paar sjofele mannen zitten wat te kaarten. Maar daar, in de hoek van het café zit een meisje van een jaar of vijfentwintig met steil afgeknipt haar. Tussen haar vingers houdt ze een lang sigarettenpijpje geklemd en haar andere hand tekent strelend circeltjes rond haar glas Franse wijn. In gedachten staart ze naar het glas en ze schrikt op als Marie roept: Hé Juffie, je ken komme” Ze staat op en loopt naar de tapkast, haar hooggehakte schoentjes klikken op de houten vloer van het lokaal. “Hierlangs,” zegt Marie, en ze opent een deur in de achterwand. Achter deze deur is een houten ongeverfde trap naar boven. Jules staat haar op te wachten en brengt haar naar de anderen. Pierre fluit zachtjes tussen zijn tanden en er verschijnt een goedkeurende schittering in zijn ogen. “Mag ik jullie voorstellen, Suzanne”, zegt Jules, “Suzanne, dit is mijn plaatsvervanger en rechterhand, Pierre, daar zit Jaques, onze chauffeur en die daar is onze Phillippe, onze brandkastenspecialist.”
Suzanne geeft de mannen een hand en gaat tegenover hen zitten. “En wat denken jullie er van?, zegt ze. “Tja, het zal moeilijk worden, maar ik geloof wel dat het zal lukken”, zegt Pierre. “Ik blijf erbij dat het onmogelijk is, dit is iets wat niet in onze lijn ligt,” zegt Jaques, “het zal op een fiasco uitlopen.”
Philippe schuifelde onrustig over zijn stoel, hij durft nog geen beslissing te nemen. “Waarom heeft U ons uitgekozen?, vraagt Pierre.
“Als jullie niet mee willen doen dan ga ik naar een ander. Als het lukt kunnen jullie er ieder 200.000 dollar rijker door worden,” zegt Suzanne, “maar we zullen stemmen.”
Jules geeft ieder een velletje papier en zegt: “Schrijf daarop Ja of Nee!
Dan haalt hij de papiertjes op en zegt: “Ik stem ja.” Hij bekijkt de papiertjes en zegt drie maal Ja. Allen kijken even in de richting van Jaques. “Goed we doen het dus.” “Een ogenblik, “ onderbreekt Pierre, “waar halen we het geld vandaan om dit alles te financieren?” “Uit de nachtclub “Seven Stars”.”
“Dat hebben we tenminste al meer gedaan, wanneer gebeurt dat?” vraagt Jaques.
“Nu”.
“Dan rij ik de wagen alvast voor” Hij gaat de trap af.
“Wat denk je van Jaques?” vraagt Suzanne.
“Och, die draait wel bij als we een maal begonnen zijn, hij heeft ons nog nooit in de steek gelaten”
“O.K. jongens, denk er om dat zo meteen alles rustig verloopt. De overval mag van buitenaf niet gehoord worden.”
Er wordt twee maal op een claxon gedrukt.
“Kom,” zegt Jules en hij gaat de andere voor ………..
(wordt vervolgd)
WHISKEY VROUWEN en ZOUT WATER
Dit zeemansverhaal heeft een morele grondslag, die op het eerste gezicht absoluut niet opvalt.
Het handelt over een Engels vrachtschip, “ASBACK” genaamd, waarvan de naam zeer wel van toepassing is op het uiterlijk van het vaartuig, omdat de bemanning, de kapitein en zijn officieren niet uitgezonderd er een hobby van heeft gemaakt zoveel mogelijk sigaretten en andere peukjes op het roestige dek te gooien.
Niettemin was de stemming aan boord opperbest, maar dit veranderde plotsklaps toen bekend werd gemaakt dat het schip door de maatschappy verkozen was voor een lijndienst in de Chinese en Japanse wateren en daardoor geruime tijd het moederland de rug toe zou keren.
Laten we om te beginnen U voorstellen aan de bemanning van de “Asback”.
De kapitein, wiens naam “Seadrake” luidt, is een wandelend whiskeyvat, hetgeen zeer goed aan zijn uiterlijk en handelswijze te merken is.
De eerste stuurman daarentegen is de heilige onschuld zelve, ofschoon er aan boord gefluisterd wordt dat stille wateren diepe gronden hebben en dat dit spreekwoord zeer goed op voornoemde stuurman van toepassing is.
Over de andere officieren kunnen we kort wezen. Het zijn allemaal dood goeie jongens, maar volgens de bemanning zou “goed dood” beter op zijn plaats zijn.
De bemanning, bestaande uit een handvol stokers en matrozen, waarvan de stokers de naam “vetnek” eer aan doen en de matrozen, ja daarvoor hoeven we U niets wijs te maken, hun type is overal bekend, een matroos blijf nu eenmaal een matroos.
Midden november vertrok het ms. “Asback” uit Liverpool, met bestemming Hong Kong. De reis verliep volgens Asbacksiaanse maatstaven voorspoedig, de spanning viel slechts driemaal uit en de motoren stuikten om de achtenveertig uur in elkaar. Maar de “vetnekken” verstonden hun vak goed en lapten het zaakje, dat niet veel meer was dan een oude hoop roest die met touwtjes en ijzerdraadjes aan elkaar bleef hangen, steeds weer op.
Half januari liep het schip Hong Kong binnen. Daar het schip in een storm nogal wat averij opgelopen had, was het nodig het hele kreng op te knappen en de gaten die er van ouderdom ingevallen waren met wat karton dicht te spijkeren.
In de tijd die daar voor benodigd was, veranderde de borst van de kapitein in één groot whiskeyflesetiket, rolde de eerste stuurman een opiumbende op en hielden de officieren tientallen besloten parties, waarover we kort kunnen zijn, ze waren stomweg besloten, dus valt er niets over te schrijven, wat meestal de bedoeling is van een besloten party.
De bemanning heeft in die periode de goede indruk die een zeeman op een landrot maakt nog enigszins verbeterd door:
- Geld en principes over de balk smijten
- Menig Hong Kongnees tegen een harde zeemansknuist aan te laten lopen.
- De schatjes, uit het gezegde “in iedere stad een andere schat”, bepaald niet ongemoeid gelaten.
- Het verkeer in Hong Kong in gevaar te brengen door in een “niet nuchtere” toestand in een rick shaw plaats te nemen, en de koeli ervoor aan te drijven de maximumsnelheid voor rickshaws te overschrijden.
Na een maand kwam er aan deze stilligperiode een einde. Het schip werd ingezet op de route Hong Kong – Samar (Philippijnen) – Tokio. Och de eerste keer was wel leuk, maar toen men die route zo’n keer of vier gedaan had, begon het een ieder mijlenver de keel uit te hangen. Er werden wel leuke spelletjes enz. georganiseerd, kortom men deed er wel wat aan. Toch bleek dit niet genoeg te zijn. De kapitein bleef drinken, de eerste stuurman kreeg verkering, de officieren bleven goeie jongens en de bemanning bleef wild stappen.
Men hield voor de geringste gelegenheid een wilde fuif. Een klein voorbeeld. Op zekere dag werd Tokio voor de zoveelste maal aangedaan. Toevallig was schoonzuster van het 16-jarige ketelbinkie jarig, dus voer het schip gepavoiseerd de haven binnen en besloot de bemanning het er eens goed van te nemen.
Welgemoed toog men voor de 237ste maal naar de ??????? (Chinese tekens) bar, in de ??????? (Chinese tekens) straat, in een gedeelte van de stad dat ???????? genoemd werd. Het werd een dolle avond, o zo dolletjes. Het arme serieuze ketelbinkie zag na zijn tweede glas whiskey de chef stoker voor zijn schoonzuster aan en hiervan werd op handige wijze gebruik gemaakt. Och arme “jongste” op ieder schip ben je het centrum van spotternij, en al je idealen over het mooie zeemansleven worden in minimum van tijd de kop ingedrukt. En we mogen wel zeggen dat ook deze ketelbink “het sigaartje” was.
Tegen een uur of twaalf had hij nog slechts 47,25 centimeter zicht en wist hij van voren niet meer of hij van achteren nog leefde, maar dat was iets waar hij de volgende morgen achterkwam.
De rest van de feestvierende “vrienden” ging rustig door en zette voornoemde binkie op een bankje in de hoek van het café en dronken op kosten van de schoonzuster verder. Toen men verzadigd was en men te lollig cq. Te draaierig werd en men bovendien het slaan op het verlengde van de rug van leden van het andere geslacht normaal begon te vinden, greep de eigenaar in, uiteraard moest ons ketelbinkie toen voor de gevolgen opdraaien. Hij wist niet hoe hij het had en schreeuwde om zijn moeder met haar deegrol. Edoch, het mocht niet baten. In een minimum van tijd was hij en met hem de hele bemanning uit de tent gezet en sleepten zij zich op een niet nader te omschrijven “tijgersluipgang” naar boord terug. Het ketelbinkie keek de volgende morgen verbaasd uit twee blauwe ogen naar een groot bord waarop met vette letters geschilderd stond:
IN MEMORIAM:
één serieuze jongen.
Zulke voorvallen leverden het hele schip voor twee weken gesprekstof op en zo kwam men zijn tijd door.
Na twee jaar tijd was dan het grote ogenblik aangebroken. Thuisvaren stond voor de deur. Enkele maanden later kwam het ms. “Asback” met hangende pootjes Liverpool binnen. Iedereen had souvenirs meegebracht: de kapitein een lege whiskey fles, de stille eerste stuurman een Chinese schone, de officieren stapels foto’s van besloten partijtjes en de bemanning grote wallen onder de nietszeggende ogen, maar sommigen hadden toch nog wel aan hun verloofde c.q. verkering gedacht en hadden een prachtige authentieke Chinese hangklok mee.
En iedereen nam zich voor deze twee jaar zo spoedig mogelijk te vergeten:
De WHISKEY - de VROUWEN - en het ZOUTE WATER
Moraal: mooi is toch het zeemansleven ………………