Uit de Memoires van " BULL " H.S. Vreedenberg.
In dit tabblad vindt u stukken uit de Memoires van BULL geschreven en uitgegeven in 2010 ter gelegenheid van zijn 90ste verjaardag.
van 1934 tot aan 1939 mei op het lyceum te hebben doorgebracht, zou ik in september '39 naar de Hogere Zeevaartschool te Terschelling gaan. De "Willem Barentz school". Dat was een hele overgang want, het werd intern. Een uniform werd aangemeten en ik werd nu zeebaby. Hier wijzigde mijn voornaam. Dat kwam zo... Een van de mede zeebabies was Maarten Hendrikse, zijn vader was een jaargenoot van mijn vader op het KIM. Toen wij aan elkaar werden voorgesteld begonnen bij ons "de vijfentwintig watters" "te gloeien" en onder het motto van dan ben jij de zoon van de Buil, jaargenoot van mijn oude heer... Dat klopt! Maar dan heet jij van nu af aan Buil... en zo is het gekomen...!! We kregen aan het einde van onze kooi een kledingkist waar al ons hebben en houden netjes moest worden opgeborgen, te weten ondergoed [bij ondergoed], broeken, overhemden, overalls, enz. Tevens was op deze slaapzaal een gelegenheid om je kledinguniform jassen op te hangen. Gelukkig had ik de netheid reeds van huis uit meegekregen, het aan het schema van het internaat, vasthouden... geen probleem.
Het internaat lag op enige meters afstand van de school. Voor de tweedeklassers was verderop voor hen een grote villa... Maaltijden werden in de grote zaal van het internaat gehouden voor allen. De Directeur en zijn gezin woonden aan een bijgebouw van het internaat. Zaterdags was er inspectie, niet alleen van de kisten maar ook van het onderhoud van bed en omgeving, wat was beschreven in het boekwerk dat je kreeg bij het intreden. Tot 2200 uur kon je gebruik maken van de studie ruimte afhangende van het onderwerp dat je wilde bestuderen, want bijvoorbeeld voor boldriehoeksmeting kon je beter naar school, daar stonden de apparaten die je er voor nodig had. Voor knopen en splitsen gingen we naar de afdeling zeemanschap, zo ook voor droge wetten [voorkomen van aanvaringen op zee]. Natte wetten behelsden vuurtoren lichten [periodes] vaarwaters, boeien, getijdenleer, enz. Het was een druk studie programma waarbij eens in de drie weken de proeve van bekwaamheid moest worden afgelegd... Later volgden lessen in, stuwen van lading, wat kon bij wat? Bijvoorbeeld geen suiker bij koffie, waar moest het gestuwd worden zonder dat het schip zou kapseizen, waar de gevaarlijke stoffen, enz.
De vrije tijd in de weekenden werd gebruikt om te sporten of om muziek te maken. Zo ontstond ook ons bandje met veel zang, genaamd de "Rambling Internaters". We traden op uiteraard in het internaat doch ook daarbuiten in het dorp West Terschelling o.a. bij café restaurant "Époques". Veelal waren het Engelse jazz liedjes zoals "Seine on harvest moon" en een enkele keer "What shall we do with the drunken sailor". Een van de band leden Pater kapitein van de walvisvaarder Willem Barentz, speelde heel goed buikorgel [accordeon] en dan was het de tango "Ole guapa". In het dorp hadden we veel succes wat weer werd getemperd door cle directeur van de school daar het wel ten koste ging van de studie... Maar we hadden veel plezier.
Een uitje was ook het bezoek aan Opoe, wonende eigenlijk onder de vuurtoren "Braindrains". Opoe schonk en goede borrel voor 5 cent. Zij had een klein kroegje en kon sappig vertellen over het verleden. Dit kwam te berde in de tijd dat ze weer aan het graven waren naar de "Lutine" schatten. Dit schip was destijds vergaan in een storm en zou goudstaven aan boord hebben gehad. Dit moet ongeveer gespeeld hebben medio 18 de eeuw. Opoe twijfelde dat er nog wat te halen viel, ze zei dan "Hoe denken jullie dat de Doeksens (reder) zo rijk zijn geworden." "En wat dacht je van al die lui die in de dodemanskisten begraven liggen? Je weet toch wel hoe dat vroeger toe ging." "Als er zeelieden of passagiers aanspoelden kwamen de jutters zien of er wat van hun gading bij zat. Waren de aangespoelden nog niet helemaal dood, werden ze wel gedood en beroofd en later op het terrein wat nu de dodemanskisten heet ter aarde gesteld." Bekend is ook het verhaal van de dominee die preekte "God laat er dit jaar geen schepen vergaan doch zo ze vergaan dan graag op onze kust.". Toen ze bij de Lutine bijna waren uitgebaggerd werd er plotsklaps een goudstaaf gevonden. Reactie van de Terschellingers: "Die hebben ze er ingelegd om de sponsors om de tuin te leiden.". Gedurende onze opleiding maakten we kruisreizen over het IJsselmeer met achtereenvolgens de verbouwde kustvaarders "Prins Hendrik" en "Prinses Juliana". Heel goed om zo toch het verschil tussen het op school zitten en de zilte waarheid te ondervinden.
Het internaat lag op enige meters afstand van de school. Voor de tweedeklassers was verderop voor hen een grote villa... Maaltijden werden in de grote zaal van het internaat gehouden voor allen. De Directeur en zijn gezin woonden aan een bijgebouw van het internaat. Zaterdags was er inspectie, niet alleen van de kisten maar ook van het onderhoud van bed en omgeving, wat was beschreven in het boekwerk dat je kreeg bij het intreden. Tot 2200 uur kon je gebruik maken van de studie ruimte afhangende van het onderwerp dat je wilde bestuderen, want bijvoorbeeld voor boldriehoeksmeting kon je beter naar school, daar stonden de apparaten die je er voor nodig had. Voor knopen en splitsen gingen we naar de afdeling zeemanschap, zo ook voor droge wetten [voorkomen van aanvaringen op zee]. Natte wetten behelsden vuurtoren lichten [periodes] vaarwaters, boeien, getijdenleer, enz. Het was een druk studie programma waarbij eens in de drie weken de proeve van bekwaamheid moest worden afgelegd... Later volgden lessen in, stuwen van lading, wat kon bij wat? Bijvoorbeeld geen suiker bij koffie, waar moest het gestuwd worden zonder dat het schip zou kapseizen, waar de gevaarlijke stoffen, enz.
De vrije tijd in de weekenden werd gebruikt om te sporten of om muziek te maken. Zo ontstond ook ons bandje met veel zang, genaamd de "Rambling Internaters". We traden op uiteraard in het internaat doch ook daarbuiten in het dorp West Terschelling o.a. bij café restaurant "Époques". Veelal waren het Engelse jazz liedjes zoals "Seine on harvest moon" en een enkele keer "What shall we do with the drunken sailor". Een van de band leden Pater kapitein van de walvisvaarder Willem Barentz, speelde heel goed buikorgel [accordeon] en dan was het de tango "Ole guapa". In het dorp hadden we veel succes wat weer werd getemperd door cle directeur van de school daar het wel ten koste ging van de studie... Maar we hadden veel plezier.
Een uitje was ook het bezoek aan Opoe, wonende eigenlijk onder de vuurtoren "Braindrains". Opoe schonk en goede borrel voor 5 cent. Zij had een klein kroegje en kon sappig vertellen over het verleden. Dit kwam te berde in de tijd dat ze weer aan het graven waren naar de "Lutine" schatten. Dit schip was destijds vergaan in een storm en zou goudstaven aan boord hebben gehad. Dit moet ongeveer gespeeld hebben medio 18 de eeuw. Opoe twijfelde dat er nog wat te halen viel, ze zei dan "Hoe denken jullie dat de Doeksens (reder) zo rijk zijn geworden." "En wat dacht je van al die lui die in de dodemanskisten begraven liggen? Je weet toch wel hoe dat vroeger toe ging." "Als er zeelieden of passagiers aanspoelden kwamen de jutters zien of er wat van hun gading bij zat. Waren de aangespoelden nog niet helemaal dood, werden ze wel gedood en beroofd en later op het terrein wat nu de dodemanskisten heet ter aarde gesteld." Bekend is ook het verhaal van de dominee die preekte "God laat er dit jaar geen schepen vergaan doch zo ze vergaan dan graag op onze kust.". Toen ze bij de Lutine bijna waren uitgebaggerd werd er plotsklaps een goudstaaf gevonden. Reactie van de Terschellingers: "Die hebben ze er ingelegd om de sponsors om de tuin te leiden.". Gedurende onze opleiding maakten we kruisreizen over het IJsselmeer met achtereenvolgens de verbouwde kustvaarders "Prins Hendrik" en "Prinses Juliana". Heel goed om zo toch het verschil tussen het op school zitten en de zilte waarheid te ondervinden.