EEN JAAR DUBBUS
Vandaag, 5 februari 1964, is het een jaar geleden, dat wij ons op een alle hens verzamelden om getuige te zijn van het hijsen van vlag, geus en wimpel : Hr. Ms. Dubois was weer in dienst!
En in dit jaar is een hoop geschied: 290 dagen en 5000 mijl scheiden ons nu van ons vaderland, meerder malen hebben wij van top gevlagd, en helaas ook diverse malen is de vlag halfstok gevoerd.
Hoeveel omwentelingen heeft de schroef gemaakt, hoeveel mijlen zijn er afgelegd (zie prijsvraag), hoeveel malen heeft de wastrommel gekeerd, hoeveel aardappels zijn er geschild, hoeveel centimeters haar geknipt? Het heeft weinig zin op al deze en dergelijke vragen statistisch materiaal te verzamelen; het heeft echter wèl zin om stil te staan bij het feit, dat wij nu een jaar lang met een vrijwel ongewijzigde bemanning lief en leed hebben gedeeld, allen een jaartje ouder zijn geworden, en ook een jaartje wijzer.
Ik geloof dat wij in dit jaar gelukkig hebben gevaren; gelukkig net alleen omdat het toeval dat zo wilde, maar vooral gelukkig omdat U allen zich daarvoor hebt ingezet.
Daar ben ik U dankbaar en erkentelijk voor.
De meesten van ons zullen de tweede verjaardag van dit schip niet meer aan boord meemaken.
Maar ik hoop, dat als U van boord stapt, U het gevoel hebt een vertrouwde omgeving vaarwel te zeggen.
Ik wil dan besluiten met onze Dubbes een voorspoedig tweede jaar wensen, en U allen een behouden vaart.
De Commandant.
Vandaag, 5 februari 1964, is het een jaar geleden, dat wij ons op een alle hens verzamelden om getuige te zijn van het hijsen van vlag, geus en wimpel : Hr. Ms. Dubois was weer in dienst!
En in dit jaar is een hoop geschied: 290 dagen en 5000 mijl scheiden ons nu van ons vaderland, meerder malen hebben wij van top gevlagd, en helaas ook diverse malen is de vlag halfstok gevoerd.
Hoeveel omwentelingen heeft de schroef gemaakt, hoeveel mijlen zijn er afgelegd (zie prijsvraag), hoeveel malen heeft de wastrommel gekeerd, hoeveel aardappels zijn er geschild, hoeveel centimeters haar geknipt? Het heeft weinig zin op al deze en dergelijke vragen statistisch materiaal te verzamelen; het heeft echter wèl zin om stil te staan bij het feit, dat wij nu een jaar lang met een vrijwel ongewijzigde bemanning lief en leed hebben gedeeld, allen een jaartje ouder zijn geworden, en ook een jaartje wijzer.
Ik geloof dat wij in dit jaar gelukkig hebben gevaren; gelukkig net alleen omdat het toeval dat zo wilde, maar vooral gelukkig omdat U allen zich daarvoor hebt ingezet.
Daar ben ik U dankbaar en erkentelijk voor.
De meesten van ons zullen de tweede verjaardag van dit schip niet meer aan boord meemaken.
Maar ik hoop, dat als U van boord stapt, U het gevoel hebt een vertrouwde omgeving vaarwel te zeggen.
Ik wil dan besluiten met onze Dubbes een voorspoedig tweede jaar wensen, en U allen een behouden vaart.
De Commandant.
VROLIJKE TERUGBLIK OP
GEZINSDAG ‘64
Na weken van voorbereiding en maken van uitnodigingen was het er dan toch van gekomen.
Tegen een uur of zes waren de eerste voorschafters al aan boord, en jammer genoeg waren er ook enkelen die zonder vooraf te waarschuwen van de provoost als ketelaar beschouwd willen worden.
Dat vogeltje ging natuurlijk niet op en zodoende waren er dan toch enkele teleurgestelde gezichten die ons afduwden.
De gasten mochten toen eens even een kijkje nemen aan boord en ik geloof dat het schip wel in de fiets pulde. Ja, het is ook wel wat, als je zo van achter de kachel vandaan ineens aan boord komt en al die indrukwekkende proppeschieters ziet. Ondanks dat de airconditioning nog al een koele indruk opwekte, liepen de gasten toch wel warm voor onze keurige verblijven met ingepakte tampatjes, en salonkasten.
Alle gasten keken in blijde verwachting uit naar de M.L.D. die weldra zou arriveren. En ja hoor daar kwamen de stoefjes, onschuldig als altijd, maar een wolf in schaapskleren zoals al gauw bleek, toen er enkele raketjes afgevuurd werden op de rookbommetjes.
Heel onschuldig zoals ik al zei, toch krijg ik liever niet zo’n dingetje op mijn boterhammetje, lijkt me zo, denk ik wel.
En wij maar moeilijk richten op de kisten zeg, maar de gasten hadden wel wat anders om na te kijken, sensatie wilden ze. Die sensatie kwam toen er een beetje gestuntgevlogen werd, lekker dicht voor over, dicht langszij, dicht achter over, dicht langszij aan de andere kant, gelukkig niet te dicht langs de verkeerde kant. Dan heerlijk met z’n tweetjes recht er op af met landingsgestelletje in en dan weer landingsgestelletje uit, ja, die twee konden er wat van hoor, dat is geen bakje dat kan ik je ook wel vertellen.
Gelukkig liepen we een beetje voor op het tijdschema (een van de vel schema’s in de west, die soms voor loopt in plaats van achter), maar laten we het niet over schema’s hebben, want daar valt uren over te 111 sory discusieren.
In ieder geval hadden we op Bonaire tijd en geld genoeg (gebrek).
Het rondritje knalde er best in en ondanks dat de Flamingo’s met zomerverlof waren vonden we het toch mooi.
De tijd van vertrek brak aan, en bleef aanbreken voor twee bepaalde personen, hetgeen aanleiding gaf tot de song gesongen door de torretjes: “Ik zag twee vlooien duizenden broodjes beboteren,” hetgeen gevolgd werd door: “Hé, niet zwemmen in het aardappelnat”, dit werd gezongen door Willeke Robijn.
Enfin deze fiesta duurde maar één dag voor de twee “H”tjes.
Intussen waren we aan boord al weer aan het uitkijken naar het afvuren van de “Hichkocks”, wat met veel spanning en watjes te werk ging. Menig kreetje van verrukking werd geslaakt toen de raketjes afgevuurd werden.
Maar toen mensen, de dieptebom, als klap op de vuurpijl.
Het was inderdaad een klap, maar het pijltje had een staartje, niet voor de aanschouwers, want die vonden het geweldig, die stonden met kloppend hart op een tweede te wachten, hetgeen helaas niet geschiede, reden????, die kennen jullie en dan misschien nog een reden, en wel: verstrekking: K.M. stuks: één ….
Achter op dek werd er weer heerlijk op los gehost en gebotst, want niet alleen het steelbandje, viel in de smaak, ook een bepaalde kok, die liet blijken dat hij best wel zoete broodjes kan bakken, als het moet.
Hoewel een ieder nou niet bepaald verheugd was op het vooruitzicht SNERT te mogen eten, moet toch alle eer aan de koks toekomen, de soep was verrukkelijk en de rest toch wel. Jammergenoeg moesten we daarna afscheid nemen, voor zover we niet mee de wal op konden. Onze vrienden staken niet onder de bakstafel dat het een heerlijke dag was geweest.
GEM
GEZINSDAG ‘64
Na weken van voorbereiding en maken van uitnodigingen was het er dan toch van gekomen.
Tegen een uur of zes waren de eerste voorschafters al aan boord, en jammer genoeg waren er ook enkelen die zonder vooraf te waarschuwen van de provoost als ketelaar beschouwd willen worden.
Dat vogeltje ging natuurlijk niet op en zodoende waren er dan toch enkele teleurgestelde gezichten die ons afduwden.
De gasten mochten toen eens even een kijkje nemen aan boord en ik geloof dat het schip wel in de fiets pulde. Ja, het is ook wel wat, als je zo van achter de kachel vandaan ineens aan boord komt en al die indrukwekkende proppeschieters ziet. Ondanks dat de airconditioning nog al een koele indruk opwekte, liepen de gasten toch wel warm voor onze keurige verblijven met ingepakte tampatjes, en salonkasten.
Alle gasten keken in blijde verwachting uit naar de M.L.D. die weldra zou arriveren. En ja hoor daar kwamen de stoefjes, onschuldig als altijd, maar een wolf in schaapskleren zoals al gauw bleek, toen er enkele raketjes afgevuurd werden op de rookbommetjes.
Heel onschuldig zoals ik al zei, toch krijg ik liever niet zo’n dingetje op mijn boterhammetje, lijkt me zo, denk ik wel.
En wij maar moeilijk richten op de kisten zeg, maar de gasten hadden wel wat anders om na te kijken, sensatie wilden ze. Die sensatie kwam toen er een beetje gestuntgevlogen werd, lekker dicht voor over, dicht langszij, dicht achter over, dicht langszij aan de andere kant, gelukkig niet te dicht langs de verkeerde kant. Dan heerlijk met z’n tweetjes recht er op af met landingsgestelletje in en dan weer landingsgestelletje uit, ja, die twee konden er wat van hoor, dat is geen bakje dat kan ik je ook wel vertellen.
Gelukkig liepen we een beetje voor op het tijdschema (een van de vel schema’s in de west, die soms voor loopt in plaats van achter), maar laten we het niet over schema’s hebben, want daar valt uren over te 111 sory discusieren.
In ieder geval hadden we op Bonaire tijd en geld genoeg (gebrek).
Het rondritje knalde er best in en ondanks dat de Flamingo’s met zomerverlof waren vonden we het toch mooi.
De tijd van vertrek brak aan, en bleef aanbreken voor twee bepaalde personen, hetgeen aanleiding gaf tot de song gesongen door de torretjes: “Ik zag twee vlooien duizenden broodjes beboteren,” hetgeen gevolgd werd door: “Hé, niet zwemmen in het aardappelnat”, dit werd gezongen door Willeke Robijn.
Enfin deze fiesta duurde maar één dag voor de twee “H”tjes.
Intussen waren we aan boord al weer aan het uitkijken naar het afvuren van de “Hichkocks”, wat met veel spanning en watjes te werk ging. Menig kreetje van verrukking werd geslaakt toen de raketjes afgevuurd werden.
Maar toen mensen, de dieptebom, als klap op de vuurpijl.
Het was inderdaad een klap, maar het pijltje had een staartje, niet voor de aanschouwers, want die vonden het geweldig, die stonden met kloppend hart op een tweede te wachten, hetgeen helaas niet geschiede, reden????, die kennen jullie en dan misschien nog een reden, en wel: verstrekking: K.M. stuks: één ….
Achter op dek werd er weer heerlijk op los gehost en gebotst, want niet alleen het steelbandje, viel in de smaak, ook een bepaalde kok, die liet blijken dat hij best wel zoete broodjes kan bakken, als het moet.
Hoewel een ieder nou niet bepaald verheugd was op het vooruitzicht SNERT te mogen eten, moet toch alle eer aan de koks toekomen, de soep was verrukkelijk en de rest toch wel. Jammergenoeg moesten we daarna afscheid nemen, voor zover we niet mee de wal op konden. Onze vrienden staken niet onder de bakstafel dat het een heerlijke dag was geweest.
GEM
BARBADOS.
Na allerlei inleidende manoeuvres, zoals “Toespraak commandant”, “Bekendmaking eerste officier” en “Artikeltjes” in onze scheepskrant, was het dan zover dat we in Bridgetown konden gaan passagieren.
Cigaretten konden we gelukkig deze keer in voldoende mate meenemen, want één van de bekendmakingen eerste officier had gesproken over het alleen maar mee mogen nemen van één geopend pakje cigaretten, en aangezien ik de gewoonte heb slechts één pakje rokertjes tegelijk open te maken, kon ik dus nu ook met een gerust hart de andere twee pakjes dicht laten.
Met het prettige gevoel grootse avonturen tegemoet te gaan begonnen we ons in de richting van de stad te begeven. “We gaan lopen hoor jongens, lekker goedkoop en ’t is nog gezond ook wil men beweren”.
Ongeveer driehonderd meter van het schip verwijderd: “Taxi mister?” en dan kijkt zo’n autochtoon je met een paar trouwe bruine honde-ogen aan alsof hij desnoods alles geheel kosteloos wil verzorgen, maar dat wensen wij toch eerst te “checken”. Toevallig heeft een van de maten jaren geleden z’n brevet “engels”
gehaald en vraagt voor ons “Houw muts”(of zoiets).
De kosten blijken slechts één dollar te bedragen en op een heel zwak gemompel na “lopen, gezond, goedkoop” of iets dergelijks, schuiven we heel snel na elkaar de wagen in.
Verschrikkelijk erg aan de linker kant van de weg reden we steeds, maar men kon mij verzekeren dat zulke hier heel normaal was, en inderdaad schoot al het overige verkeer ons over stuurboord voorbij. Je moet er natuurlijk niet aan denken dat je op een gegeven moment ook een van de “maten” tegen kunt komen die toevallig voor een middag een wagen heeft gehuurd. Wat een reuze klap zou dat geven.
Geen wonder dus dat ik bij aankomst op “Trafalquer-squire” graag een halve dollar tip wilde geven voor onze behouden aankomst aldaar, maar heel erg jammer voor de chauffeur en natuurlijk in iets mindere voor mij, had hij geen wissel geld, maar kon mij wel precies in papier geld teruggeven van 5 dollar.
Daar sta je dan, midden in een wild vreemde stad en je weet echt niet wat je nu eens het eerst of het laatst moet gaan bezichtigen, alle beschrijvingen uit de scheepkrant ben je kwijt, en de medestappers hebben ook al zo’n dorst.
(Waarschijnlijk ook zitten piekeren over een eventuele huurwagen op ramkoers). Vreemd dat er op ieder dorstig moment zo snel een gezellig uitziend cafe ontdekt wordt. Dit is natuurlijk niet van toepassing in b.v. de sahara.
Ook nu weer zaten we in “no time” heel gezellig bij Nick uit de vliegende club. Nick bleek een hollander te zijn, die ongeveer 18 jaar geleden naar Canada was vertrokken en via allerlei omzwervingen in Bridgetown was terecht gekomen. Hij sprak nog een aardig mondje Almeloos, en bleek meer gesteld te zijn op de K.M. dan op de U.S.N. en liet dat blijken in z’n prijzen.
De Amerikanen bleken helemaal niet zo vechtlustig als wij wel hadden verwacht, al keken ze dan een beetje beteuterd als wij hun vertelden dat al die letters op onze muts betekende dat wij “de op één na beste NAVY waren”.
Waarschijnlijk lopen ze nu nog te piekeren welke dan wel de beste moet zijn.
Ik hoop met U mee dat ze dit niet in alle ernst eens uit gaan zoeken.
Enfin, we hebben dank zij “Nick” geen gebruik hoeven te maken van engels gebrevatteerden, want later op de avond in een snackbar, hoefden we geen moeite te doen, want daar hadden ze alleen nog maar “Hot-dogs” en die kennen we op het Rembrandsplein ook. Niet zo moeilijk dus.
Met het vaste voornemen, anderdaags toch eens iets te gaan bezichtigen zijn we na middernacht aan boord terug gekeerd zonder dat we eigenlijk in de peiling hadden, dat we weer links van de weg reden. Men schijnt heel snel ergens aan gewend te raken. Tussen haakjes; de facteur had weer prachtige ansichtkaarten te koop.
We hebben weer hopies gezien.
J.F.R.
Na allerlei inleidende manoeuvres, zoals “Toespraak commandant”, “Bekendmaking eerste officier” en “Artikeltjes” in onze scheepskrant, was het dan zover dat we in Bridgetown konden gaan passagieren.
Cigaretten konden we gelukkig deze keer in voldoende mate meenemen, want één van de bekendmakingen eerste officier had gesproken over het alleen maar mee mogen nemen van één geopend pakje cigaretten, en aangezien ik de gewoonte heb slechts één pakje rokertjes tegelijk open te maken, kon ik dus nu ook met een gerust hart de andere twee pakjes dicht laten.
Met het prettige gevoel grootse avonturen tegemoet te gaan begonnen we ons in de richting van de stad te begeven. “We gaan lopen hoor jongens, lekker goedkoop en ’t is nog gezond ook wil men beweren”.
Ongeveer driehonderd meter van het schip verwijderd: “Taxi mister?” en dan kijkt zo’n autochtoon je met een paar trouwe bruine honde-ogen aan alsof hij desnoods alles geheel kosteloos wil verzorgen, maar dat wensen wij toch eerst te “checken”. Toevallig heeft een van de maten jaren geleden z’n brevet “engels”
gehaald en vraagt voor ons “Houw muts”(of zoiets).
De kosten blijken slechts één dollar te bedragen en op een heel zwak gemompel na “lopen, gezond, goedkoop” of iets dergelijks, schuiven we heel snel na elkaar de wagen in.
Verschrikkelijk erg aan de linker kant van de weg reden we steeds, maar men kon mij verzekeren dat zulke hier heel normaal was, en inderdaad schoot al het overige verkeer ons over stuurboord voorbij. Je moet er natuurlijk niet aan denken dat je op een gegeven moment ook een van de “maten” tegen kunt komen die toevallig voor een middag een wagen heeft gehuurd. Wat een reuze klap zou dat geven.
Geen wonder dus dat ik bij aankomst op “Trafalquer-squire” graag een halve dollar tip wilde geven voor onze behouden aankomst aldaar, maar heel erg jammer voor de chauffeur en natuurlijk in iets mindere voor mij, had hij geen wissel geld, maar kon mij wel precies in papier geld teruggeven van 5 dollar.
Daar sta je dan, midden in een wild vreemde stad en je weet echt niet wat je nu eens het eerst of het laatst moet gaan bezichtigen, alle beschrijvingen uit de scheepkrant ben je kwijt, en de medestappers hebben ook al zo’n dorst.
(Waarschijnlijk ook zitten piekeren over een eventuele huurwagen op ramkoers). Vreemd dat er op ieder dorstig moment zo snel een gezellig uitziend cafe ontdekt wordt. Dit is natuurlijk niet van toepassing in b.v. de sahara.
Ook nu weer zaten we in “no time” heel gezellig bij Nick uit de vliegende club. Nick bleek een hollander te zijn, die ongeveer 18 jaar geleden naar Canada was vertrokken en via allerlei omzwervingen in Bridgetown was terecht gekomen. Hij sprak nog een aardig mondje Almeloos, en bleek meer gesteld te zijn op de K.M. dan op de U.S.N. en liet dat blijken in z’n prijzen.
De Amerikanen bleken helemaal niet zo vechtlustig als wij wel hadden verwacht, al keken ze dan een beetje beteuterd als wij hun vertelden dat al die letters op onze muts betekende dat wij “de op één na beste NAVY waren”.
Waarschijnlijk lopen ze nu nog te piekeren welke dan wel de beste moet zijn.
Ik hoop met U mee dat ze dit niet in alle ernst eens uit gaan zoeken.
Enfin, we hebben dank zij “Nick” geen gebruik hoeven te maken van engels gebrevatteerden, want later op de avond in een snackbar, hoefden we geen moeite te doen, want daar hadden ze alleen nog maar “Hot-dogs” en die kennen we op het Rembrandsplein ook. Niet zo moeilijk dus.
Met het vaste voornemen, anderdaags toch eens iets te gaan bezichtigen zijn we na middernacht aan boord terug gekeerd zonder dat we eigenlijk in de peiling hadden, dat we weer links van de weg reden. Men schijnt heel snel ergens aan gewend te raken. Tussen haakjes; de facteur had weer prachtige ansichtkaarten te koop.
We hebben weer hopies gezien.
J.F.R.
VLIEGKAMPSCHEPEN NA DE TWEEDE WERELDOORLOG.
(vervolg van VLIEGKAMPSCHEPEN)
In de oorlog was wel gebleken dat de offensieve mogelijkheden van de vliegkampschepen enorm waren; de offensieve kracht van de boordvliegtuigen met hun bommen en torpedo’s was veel groter dan die van de slagschepen, die tot nu toe de kern hadden gevormd van de zeegaande vloot van de grote maritieme mogendheden.
Toen bleek, dat in de jaren na de tweede wereldoorlog de wereld uiteen begon te vallen in twee delen, de z.g. vrije landen met de V.S. aan de spits en het communistische blok, waarvan Rusland de grootste macht vormde, moesten de geallieerden alles in het werk stellen om in een toekomstige oorlog wederom de heerschappij ter zee te bezitten, temeer, omdat Rusland op grote schaal de bouw van onderzeeboten ter hand had genomen.
Het vliegkampschip is bij uitstek geschikt om dit wapen te bestrijden, doch de carriers moesten hiervoor worden ingericht en geheel up to date worden gebracht. Wat dit laatste betreft, dit gold wel in het bijzonder voor de electronische apparatuur, die sinds 1945 zulk een enorme vlucht heeft genomen.
Werden tijdens de oorlog nog uitsluitend schroefvliegtuigen als boorvliegtuigen gebruikt, na de oorlog bleek al spoedig dat ook de straalmotor voor carriervliegtuigen bruikbaar was. Reeds in 1946 landde, voor het eerste maal in de geschiedenis van de Marine Luchtvaartdienst, een straalvliegtuig aan boord van het Amerikaanse vliegkampschip Ranger en toen duurde het niet zo heel lang meer of straalvliegtuigen werden in steeds toenemende mate aan boord van vliegkampschepen gebruikt.
Maar, niet alleen de vliegtuigen werden verbeterd, ook de vliegkampschepen ondergingen wijzigingen, waarvan we de belangrijkste zullen vermelden.
In de eerste plaats moeten we het hoekdek noemen. Het werd ontworpen door Captain D.R.F. Campbell R.N. Eerst werden alleen proeven genomen aan boord van Britse en Amerikaanse vliegkampschepen, waarop alleen het hoekdek was geschilderd, en toen deze het succes had opgeleverd, dat men had verwacht, werd het Amerikaanse vliegkampschip Antietam van de Essex-klasse als eerste met het hoekdek uitgerust. Dit maakt een hoek van 9 graden met de middenas van het schip en er werden zes vangkabels op aangebracht. Het achterdek, inclusief het hoekdek, bood een landingsruimte van 175 meter lang en 25 meter breed, hetgeen 20% meer was, dan voor de verbouwing.
Nadat met goed gevolg proeven waren gehouden, werd ook de Britse Hermes die nog op de helling stond, met een hoekdek uitgerust als eerste Britse vliegkampschip. Thans zijn vrijwel alle moderne vliegkampschepen van het hoekdek voorzien; ook Hr. Ms. Karel Doorman is in de jaren 1956/1958 ingrijpend verbouwd en gemoderniseerd.
Een tweede verbetering was de invoering van de stoomkatapult, ontworpen door Commander C.C. Mitchell. Jaren achtereen heeft een Hydro-pneumatische katapults gebruikt, doch de vliegtuigen werden steeds zwaarder en eisten een grotere afvliegsnelheid en de oude katapult kon niet meer aan de eisen voldoen. In 1950 werd aan boord van het Britse vliegkampschip Perseus de stoomkatapult gemonteerd en in de Amerikaanse wateren beproefd. Aanvankelijk werd de benodigde stoom door de eigen boordketels geleverd, doch de Amerikanen gingen een stapje verder en namen proeven met veel hogere drukken, waarbij toen de stoom werd geleverd door de ketels van de torpedobootjager Greene.
Dit bleek een volkomen succes en in 1954 werd op het Amerikaanse vliegkampschip Hancock de eerste stoomkatapult met hoge druk aangebracht en het duurde toen niet lang of ook vrijwel alle andere vliegkampschepen werden hiervan voorzien.
Ook de invoering van de landingsspiegel op het vliegdek, waardoor de batsman die de vliegtuigen op het vliegdek binnenloodste is komen te vervallen, moet worden vermeld.
De landingsspiegel is een uitvinding van Commander H.C.N. Goodhart R.N. en werd in 1952 voor het eerst aangebracht op HMS Illustricus, en weldra bleek dat deze installatie grote voordelen bezat.
Meer en meer is men er ook toe overgegaan dekrandliften in gebruik te nemen.
De liften, aangebracht in het midden van het vliegdek waren altijd zwakke plekken in het dek; sedert de oorlog zijn de vliegtuigen echter nog aanmerkelijk in gewicht toegenomen; door het ontbreken van de liften in het dek kan ook het dek beter worden gepantserd.
De dekrand-lift bleek doelmatiger. Zij worden thans in de regel van aluminium vervaardigd.
In verband met de mogelijkheden van een atoomoorlog ter zee zijn thans reeds verschillende schepen uitgerust met een installatie, die radio-activiteit waarmede het schip na een aanval met atoombommen is besmet, teniet doen; dit ontsmetten geschiedt met behulp van zeewater, dat doormiddel van leidingen over het schip wordt gespoten.
De Engelsen noemen dit Pre-wetten, de Amerikanen spreken van het wash-down systeem. De grootste Britse en Amerikaanse vliegkampschepen zijn hiermede reeds uitgerust. Ook de bediening op afstand wordt steeds meer toegepast.
Indien tijdens gevechtsacties de machinekamer of ketelruim door de bemanning moeten worden verlaten, is het van groot belang als toch de machines onder controle blijven. Komt een schip eenmaal stil te liggen, dan is het een zekere prooi voor de vijand. Door de invoering van deze afstandbediening bestaat er dus veel grotere kans op het behoud van het schip.
We mogen niet vergeten, dat de elektronische apparatuur aan boord nog steeds toeneemt.
Met de moderne radarapparatuur kunnen vliegtuigen en geleide projectielen reeds op zeer grote afstanden worden waargenomen, waarbij koers, hoogte en snelheid onmiddellijk worden aangegeven.
Alleen bij tijdig verkennen is het mogelijk om bijtijds afweermaatregelen te nemen. Op de nieuwste Amerikaanse vliegkampschepen van de Forrestal klasse zijn de anti-lucht batterijen reeds gedeeltelijk vervangen door grond-lucht geleide wapens; zo zijn reeds de Forrestal en Saratoga bewapend met Pregulus- en de Constellation en Kitty Hawk met Terrier-projectielen.
Door al deze verbeteringen behoren de vliegkampschepen tot de kostbaarste schepen die ooit zijn gebouwd; de Forrestal b.v. kostte 218 miljoen dollar en de bouwprijs van het thans gereed gekomen atoomvliegkampschip Enterprise werd in 1961 op 450 miljoen dollar geschat.
Naast vliegtuigen voor de strategische aanval zal dit schip worden voorzien van het I.R.B.M. wapensysteem van het Polaristype.
Het zijn speciaal deze typen vliegkampschepen, die het mogelijk maken de westerse macht overal ter wereld voelbaar te maken. Zij kunnen zowel precisiebombardementen afgeven met conventionele middelen als allesvernietigende kernaanvallen uitvoeren. Naast deze vliegkampschepen moeten we nog een nieuw type noemen, dat de laatste jaren sterk naar voren is gekomen, n.l. de helicopter-carrier.
Het eerste schip van dit type was de Amerikaanse Thetis Bay, behorende tot de Anzio-klasse.
Dit voormalige vliegkampschip is te San Francisco voor de nieuwe taak verbouwd en in juli 1956 in dienst gesteld.
Begin 1960 stelde ook de Britse marine het eerste schip van deze klasse in dienst HMS Bulwark, die bij de Britse marine als commando carrier te boek loopt. Oorspronkelijk was dit een vliegkampschip van de Centaur-klasse.
Waarschijnlijk zal de Britse marine binnen afzienbare tijd de beschikking krijgen over een tweede schip van dit type; de naam HMS Albion is in dit verband reeds genoemd.
Frankrijk heeft eveneens een helicopter-carrier in aanbouw, de Jeanne D’arc, die medio 1964 in dienst zal worden gesteld. Dit soort schepen – in feite niets anders dan een zeegaand platform voor helicopters – zal in een toekomstig conflict ongetwijfeld een grote rol gaan spelen, niet alleen bij amfibische operaties, doch ook bij mobiele logistieke groepen en koopvaardijformaties, want de mogelijkheden van de helicopter en het verticaal startende vliegtuig zijn nog lang niet alle onderkend.
BAR
(vervolg van VLIEGKAMPSCHEPEN)
In de oorlog was wel gebleken dat de offensieve mogelijkheden van de vliegkampschepen enorm waren; de offensieve kracht van de boordvliegtuigen met hun bommen en torpedo’s was veel groter dan die van de slagschepen, die tot nu toe de kern hadden gevormd van de zeegaande vloot van de grote maritieme mogendheden.
Toen bleek, dat in de jaren na de tweede wereldoorlog de wereld uiteen begon te vallen in twee delen, de z.g. vrije landen met de V.S. aan de spits en het communistische blok, waarvan Rusland de grootste macht vormde, moesten de geallieerden alles in het werk stellen om in een toekomstige oorlog wederom de heerschappij ter zee te bezitten, temeer, omdat Rusland op grote schaal de bouw van onderzeeboten ter hand had genomen.
Het vliegkampschip is bij uitstek geschikt om dit wapen te bestrijden, doch de carriers moesten hiervoor worden ingericht en geheel up to date worden gebracht. Wat dit laatste betreft, dit gold wel in het bijzonder voor de electronische apparatuur, die sinds 1945 zulk een enorme vlucht heeft genomen.
Werden tijdens de oorlog nog uitsluitend schroefvliegtuigen als boorvliegtuigen gebruikt, na de oorlog bleek al spoedig dat ook de straalmotor voor carriervliegtuigen bruikbaar was. Reeds in 1946 landde, voor het eerste maal in de geschiedenis van de Marine Luchtvaartdienst, een straalvliegtuig aan boord van het Amerikaanse vliegkampschip Ranger en toen duurde het niet zo heel lang meer of straalvliegtuigen werden in steeds toenemende mate aan boord van vliegkampschepen gebruikt.
Maar, niet alleen de vliegtuigen werden verbeterd, ook de vliegkampschepen ondergingen wijzigingen, waarvan we de belangrijkste zullen vermelden.
In de eerste plaats moeten we het hoekdek noemen. Het werd ontworpen door Captain D.R.F. Campbell R.N. Eerst werden alleen proeven genomen aan boord van Britse en Amerikaanse vliegkampschepen, waarop alleen het hoekdek was geschilderd, en toen deze het succes had opgeleverd, dat men had verwacht, werd het Amerikaanse vliegkampschip Antietam van de Essex-klasse als eerste met het hoekdek uitgerust. Dit maakt een hoek van 9 graden met de middenas van het schip en er werden zes vangkabels op aangebracht. Het achterdek, inclusief het hoekdek, bood een landingsruimte van 175 meter lang en 25 meter breed, hetgeen 20% meer was, dan voor de verbouwing.
Nadat met goed gevolg proeven waren gehouden, werd ook de Britse Hermes die nog op de helling stond, met een hoekdek uitgerust als eerste Britse vliegkampschip. Thans zijn vrijwel alle moderne vliegkampschepen van het hoekdek voorzien; ook Hr. Ms. Karel Doorman is in de jaren 1956/1958 ingrijpend verbouwd en gemoderniseerd.
Een tweede verbetering was de invoering van de stoomkatapult, ontworpen door Commander C.C. Mitchell. Jaren achtereen heeft een Hydro-pneumatische katapults gebruikt, doch de vliegtuigen werden steeds zwaarder en eisten een grotere afvliegsnelheid en de oude katapult kon niet meer aan de eisen voldoen. In 1950 werd aan boord van het Britse vliegkampschip Perseus de stoomkatapult gemonteerd en in de Amerikaanse wateren beproefd. Aanvankelijk werd de benodigde stoom door de eigen boordketels geleverd, doch de Amerikanen gingen een stapje verder en namen proeven met veel hogere drukken, waarbij toen de stoom werd geleverd door de ketels van de torpedobootjager Greene.
Dit bleek een volkomen succes en in 1954 werd op het Amerikaanse vliegkampschip Hancock de eerste stoomkatapult met hoge druk aangebracht en het duurde toen niet lang of ook vrijwel alle andere vliegkampschepen werden hiervan voorzien.
Ook de invoering van de landingsspiegel op het vliegdek, waardoor de batsman die de vliegtuigen op het vliegdek binnenloodste is komen te vervallen, moet worden vermeld.
De landingsspiegel is een uitvinding van Commander H.C.N. Goodhart R.N. en werd in 1952 voor het eerst aangebracht op HMS Illustricus, en weldra bleek dat deze installatie grote voordelen bezat.
Meer en meer is men er ook toe overgegaan dekrandliften in gebruik te nemen.
De liften, aangebracht in het midden van het vliegdek waren altijd zwakke plekken in het dek; sedert de oorlog zijn de vliegtuigen echter nog aanmerkelijk in gewicht toegenomen; door het ontbreken van de liften in het dek kan ook het dek beter worden gepantserd.
De dekrand-lift bleek doelmatiger. Zij worden thans in de regel van aluminium vervaardigd.
In verband met de mogelijkheden van een atoomoorlog ter zee zijn thans reeds verschillende schepen uitgerust met een installatie, die radio-activiteit waarmede het schip na een aanval met atoombommen is besmet, teniet doen; dit ontsmetten geschiedt met behulp van zeewater, dat doormiddel van leidingen over het schip wordt gespoten.
De Engelsen noemen dit Pre-wetten, de Amerikanen spreken van het wash-down systeem. De grootste Britse en Amerikaanse vliegkampschepen zijn hiermede reeds uitgerust. Ook de bediening op afstand wordt steeds meer toegepast.
Indien tijdens gevechtsacties de machinekamer of ketelruim door de bemanning moeten worden verlaten, is het van groot belang als toch de machines onder controle blijven. Komt een schip eenmaal stil te liggen, dan is het een zekere prooi voor de vijand. Door de invoering van deze afstandbediening bestaat er dus veel grotere kans op het behoud van het schip.
We mogen niet vergeten, dat de elektronische apparatuur aan boord nog steeds toeneemt.
Met de moderne radarapparatuur kunnen vliegtuigen en geleide projectielen reeds op zeer grote afstanden worden waargenomen, waarbij koers, hoogte en snelheid onmiddellijk worden aangegeven.
Alleen bij tijdig verkennen is het mogelijk om bijtijds afweermaatregelen te nemen. Op de nieuwste Amerikaanse vliegkampschepen van de Forrestal klasse zijn de anti-lucht batterijen reeds gedeeltelijk vervangen door grond-lucht geleide wapens; zo zijn reeds de Forrestal en Saratoga bewapend met Pregulus- en de Constellation en Kitty Hawk met Terrier-projectielen.
Door al deze verbeteringen behoren de vliegkampschepen tot de kostbaarste schepen die ooit zijn gebouwd; de Forrestal b.v. kostte 218 miljoen dollar en de bouwprijs van het thans gereed gekomen atoomvliegkampschip Enterprise werd in 1961 op 450 miljoen dollar geschat.
Naast vliegtuigen voor de strategische aanval zal dit schip worden voorzien van het I.R.B.M. wapensysteem van het Polaristype.
Het zijn speciaal deze typen vliegkampschepen, die het mogelijk maken de westerse macht overal ter wereld voelbaar te maken. Zij kunnen zowel precisiebombardementen afgeven met conventionele middelen als allesvernietigende kernaanvallen uitvoeren. Naast deze vliegkampschepen moeten we nog een nieuw type noemen, dat de laatste jaren sterk naar voren is gekomen, n.l. de helicopter-carrier.
Het eerste schip van dit type was de Amerikaanse Thetis Bay, behorende tot de Anzio-klasse.
Dit voormalige vliegkampschip is te San Francisco voor de nieuwe taak verbouwd en in juli 1956 in dienst gesteld.
Begin 1960 stelde ook de Britse marine het eerste schip van deze klasse in dienst HMS Bulwark, die bij de Britse marine als commando carrier te boek loopt. Oorspronkelijk was dit een vliegkampschip van de Centaur-klasse.
Waarschijnlijk zal de Britse marine binnen afzienbare tijd de beschikking krijgen over een tweede schip van dit type; de naam HMS Albion is in dit verband reeds genoemd.
Frankrijk heeft eveneens een helicopter-carrier in aanbouw, de Jeanne D’arc, die medio 1964 in dienst zal worden gesteld. Dit soort schepen – in feite niets anders dan een zeegaand platform voor helicopters – zal in een toekomstig conflict ongetwijfeld een grote rol gaan spelen, niet alleen bij amfibische operaties, doch ook bij mobiele logistieke groepen en koopvaardijformaties, want de mogelijkheden van de helicopter en het verticaal startende vliegtuig zijn nog lang niet alle onderkend.
BAR
MOPPEN RUBRIEK.
Moos moet voor z’n vrouw een beha kopen, komt in de winkel en de juffrouw vraagt hem!
“Welke vorm heeft uw vrouw?”
“Weet ik veel,” zegt Moos.
“Is het grape-fruit?”
“O zeker niet”
“Sinasappelen?”
“Nee, juffrouw,” antwoordt Moos ongeduldig.
“Eieren?”
“Ja,” zegt Moos spontaan, alsof hem een licht opgaat, “Gebakken”.
Moos komt ’s morgens fris geschoren uit de badkamer en zegt tot z’n vrouw die nog in bed ligt!
: Saar, wil je wel geloven dat als ik me ’s morgens scheer, ik me tien jaar jonger voel?”
Slaperig antwoordt Saar vanonder de dekens:
“Kun je je niet scheren vóórdat je naar bed gaat?”
Saar die binnen een maand haar tweede kind ter wereld zal brengen, vraagt haar zoontje van acht jaar:
‘En Moosje, vertel jij nou eens aan moeder, wat heb je liever: een broertje of een zusje?”
Moosje denkt even na, kijkt een paar keer naar z’n moeder en zegt:
“als u het kunt verdragen…….. liever een fiets”.
Moos moet voor z’n vrouw een beha kopen, komt in de winkel en de juffrouw vraagt hem!
“Welke vorm heeft uw vrouw?”
“Weet ik veel,” zegt Moos.
“Is het grape-fruit?”
“O zeker niet”
“Sinasappelen?”
“Nee, juffrouw,” antwoordt Moos ongeduldig.
“Eieren?”
“Ja,” zegt Moos spontaan, alsof hem een licht opgaat, “Gebakken”.
Moos komt ’s morgens fris geschoren uit de badkamer en zegt tot z’n vrouw die nog in bed ligt!
: Saar, wil je wel geloven dat als ik me ’s morgens scheer, ik me tien jaar jonger voel?”
Slaperig antwoordt Saar vanonder de dekens:
“Kun je je niet scheren vóórdat je naar bed gaat?”
Saar die binnen een maand haar tweede kind ter wereld zal brengen, vraagt haar zoontje van acht jaar:
‘En Moosje, vertel jij nou eens aan moeder, wat heb je liever: een broertje of een zusje?”
Moosje denkt even na, kijkt een paar keer naar z’n moeder en zegt:
“als u het kunt verdragen…….. liever een fiets”.
HET GRIETJE MET DE GLAZEN MUIL.
Er leefde eens, zoals gewoonlijk heel lang geleden, een weduwnaar.
Deze weduwnaar had een dochter, die de welluidende naam “Mastenpoetsertje” op haar passagierskaartje had staan.
Maar ja, je weet het: een ouwe bok lust ook wel eens een groen blaadje, en zo kwam het dan te gebeuren, dat de ouwe heer verliefd werd op een ouwe taart van een weduwe, die twee volwassen dochters in ’t wild rond had lopen.
Zo was het dus mogelijk, dat Mastenpoetsertje er in de kortst mogelijke tijd een stiefmoeder en twee stiefzusters bij kreeg.
Voortaan leefde zij met drie andere vrouwen onder één dak, want haar vader zag ze zo eens in de 2 jaar maar een half jaartje, tussen twee termen in.
Hij was namelijk bootsman bij de marine.
Het leven veranderde toen wel erg voor Mastenpoetsertje, want de drie andere vrouwen lieten haar het werk opknappen, zoals zeuntje spelen, schoonschip maken en voor de warme hap zorgen. ’s Morgens om 5 uur was het al overal voor haar en dan werkte ze studdiean door tot ’s Avonds na de rond.
Nou, dat was geen makkie meer en als ze dan om 10 uur ’s Avonds plat ging, lag ze gewoon voor kassie zes op haar tampat.
Op zekere dag hing er op het publicatie-bord een bekendmaking, dat de koning van het land een onmogelijke mooie fuif zou geven ter ere van zijn zoon, die meerderjarig werd. Iedereen was welkom. De 2 zaten er meteen bovenop natuurlijk, en ze zetten Mastenpoetsertje meteen aan ’t lappen en naaien om 2 avondkloffies te maken.
Stiefmama zou ook mee gaan en daarom had ze haar trouwjapon alvast onder uit haar plunjezak gescheurd. Mastenpoetsertje zelf mocht natuurlijk niet mee, want zei stiefmama: “Jij kan dan mooi de kombuis een goede beurt geven”. Dus dat was afgesproken. Op de avond van het feest trokken de drie dames om een uur of half acht aan hun welbespekte knieën en Mastenpoetsertje bleef alleen achter.
Toen ze zo aan het zwabberen was, hoorde ze opeens het afremmen van een motor achter haar. Ze draaide zich om, en zag daar hoe een fee met een buitenboordmotor en trommelremmen, door het raam naar binnen kwam zeilen.
Met een admiraalszwaai koerste de fee op de enige stoel af, die het huis rijk was, gooide een sleepanker uit en zei: “Dag lekkere meid” en ze vervolgde “Moet jij niet naar de fuif in ’t paleis?”
“Ik zou wel willen”, zei mastenpoetsertje, “maar ik mag niet van me Moe”.
Nou de fee had so teroes door, dat er iets aan de knikker was, dus zei ze: “Toch maar wel gaan dan”. Ze slingerde een paar keer met haar toverknuppel, mompelde een paar spreuken en gelijk lag er een pakkiaan op tafel, zoals je van je leven nog nooit gezien hebt.
“Nou moet effe goed uitluisteren” zei de fee. “Jij trekt dat pakkie an en dan ga je naar ’t paleis. Voor de deur staat een jeep, die kun je wel nemen, maar om 12 uur precies zorg je weer hier te zijn, want dan sta je meteen weer in je daagse kloffie”. Meteen haalde ze haar anker binnen, gooide de trossen en de remmen los, gaf gas en koerste weer op het open raam aan, waardoor ze even later met 3 stoten op de misthoorn verdween.
Tien minuten later kwam Mastenpoetsertje in groot tenue het paleis binnen en allen maakte meteen halt en front voor haar, want zo’n mooi grietje hadden ze nog nooit gezien. Zelfs haar stiefzusters herkenden haar niet meer. Ook de prins had haar al gauw in de gaten gekregen en danste verder de hele avond met haar. En, zoals dat vaker gaat met vrouwen vergat Mastenpoetsertje de tijd. Op een geven ogenblik vroeg ze aan de prins: “Hoe laat is het lieverd?” “Vijf minuten voor twaalf”, antwoorde hij.
Nou Mastenpoetsertje had het niet meer, dat snap je en ze trok er meteen tussenuit. De prins probeerde haar nog tegen te houden, maar lauw kans, ze was hem net even te vlug af en roetste de paleistrappen af, dus had de prins het nakijken en daar maakte hij dan ook dankbaar gebruik van.
Plotsklaps verloor Mastenpoetsertje een van haar glazen muilen, die bij haar kostuum behoorden, maar ze had geen tijd om hem op te rapen, want de klok was al aan het voorspel van de 12 slagen begonnen.
Ze zat dan ook nog maar koud in de jeep, of het was al 12 uur.
Om 5 minuten over 12 kwam ze thuis aan en daar zat de fee al te wachten. “Geef je naam en stamboeknummer”, bromde de fee, “je bent 5 minuten te laat en dat neem ik niet”. Meteen begon ze weer met de toverknuppel te zwaaien en even later zat Mastenpoetsertje weer in haar versleten schortje.
Ondertussen had de prins in het paleis het verloren muiltje opgeraapt en daar leurde hij nu mee langs de gasten, met de vraag of ze soms wisten aan wie deze muil behoorde.
Natuurlijk wist niemand het en toen de stiefzusters om een uur of 4 thuiskwamen, porden ze Mastenpoetsertje, om haar het hele verhaal in geuren en kleuren te vertellen. Mastenpoetsertje deed natuurlijk net of ze nergens van wist.
De prins zat ook niet stil, want hij was smoorverliefd op haar geworden.
Hij ging zelfs zo ver, dat hij met een paar hoflakeien het hele land doortrok en iedere vrouw beneden de 30 jaar het schoentje liet passen, maar er was niemand die het aan kon hebben, omdat het zo klein was.
Zo kwam de prins ook bij het huis van Mastenpoetsertje terecht en je voelt wel dat de 2 lieve zusters ook een kansje wilden wagen, maar natuurlijk konden ze er onmogelijk in komen.
Op een gegeven moment vroeg de prins: “Zijn er hier nog meer grietjes in huis?”
Noodgedwongen vertelden ze toen, dat ze nog een stiefzuster hadden rondlopen, maar dat die het vast niet geweest was.
‘Toch maar even halen”, zei de prins en dus werd Mastenpoetsertje op gehaald door de leerling.
Affijn om kort te gaan: Mastenpoetsertje paste de muil en hij zat haar als gegoten, en meteen dat ze het muiltje aantrok, had ze ook het mooie jurkje weer aan. “Ai” schreeuwde de prins en omhelsde haar. ‘k hoef zeker niet te vertellen, dat de zusters het niet meer hadden.
De prins nam Mastenpoetsertje so terees mee naar het paleis en de volgende dag trouwden ze al.
Natuurlijk leefden ze nog lang en gelukkig en toen ze hun 50-jarige echtvereniging vierden, hadden ze 3 dochtertjes, die alle 3 ook Mastenpoetsertje heetten. Terwijl ze hun 7 zoontjes voor de afwisseling de naam Glazenwassertje hadden gegeven.
Op het ogenblik, na zoveel jaren, regeren in dat goede land Koning
Glazenwassertje de achtste en koningin Mastenpoetsertje de twaalfde.
BAR
Er leefde eens, zoals gewoonlijk heel lang geleden, een weduwnaar.
Deze weduwnaar had een dochter, die de welluidende naam “Mastenpoetsertje” op haar passagierskaartje had staan.
Maar ja, je weet het: een ouwe bok lust ook wel eens een groen blaadje, en zo kwam het dan te gebeuren, dat de ouwe heer verliefd werd op een ouwe taart van een weduwe, die twee volwassen dochters in ’t wild rond had lopen.
Zo was het dus mogelijk, dat Mastenpoetsertje er in de kortst mogelijke tijd een stiefmoeder en twee stiefzusters bij kreeg.
Voortaan leefde zij met drie andere vrouwen onder één dak, want haar vader zag ze zo eens in de 2 jaar maar een half jaartje, tussen twee termen in.
Hij was namelijk bootsman bij de marine.
Het leven veranderde toen wel erg voor Mastenpoetsertje, want de drie andere vrouwen lieten haar het werk opknappen, zoals zeuntje spelen, schoonschip maken en voor de warme hap zorgen. ’s Morgens om 5 uur was het al overal voor haar en dan werkte ze studdiean door tot ’s Avonds na de rond.
Nou, dat was geen makkie meer en als ze dan om 10 uur ’s Avonds plat ging, lag ze gewoon voor kassie zes op haar tampat.
Op zekere dag hing er op het publicatie-bord een bekendmaking, dat de koning van het land een onmogelijke mooie fuif zou geven ter ere van zijn zoon, die meerderjarig werd. Iedereen was welkom. De 2 zaten er meteen bovenop natuurlijk, en ze zetten Mastenpoetsertje meteen aan ’t lappen en naaien om 2 avondkloffies te maken.
Stiefmama zou ook mee gaan en daarom had ze haar trouwjapon alvast onder uit haar plunjezak gescheurd. Mastenpoetsertje zelf mocht natuurlijk niet mee, want zei stiefmama: “Jij kan dan mooi de kombuis een goede beurt geven”. Dus dat was afgesproken. Op de avond van het feest trokken de drie dames om een uur of half acht aan hun welbespekte knieën en Mastenpoetsertje bleef alleen achter.
Toen ze zo aan het zwabberen was, hoorde ze opeens het afremmen van een motor achter haar. Ze draaide zich om, en zag daar hoe een fee met een buitenboordmotor en trommelremmen, door het raam naar binnen kwam zeilen.
Met een admiraalszwaai koerste de fee op de enige stoel af, die het huis rijk was, gooide een sleepanker uit en zei: “Dag lekkere meid” en ze vervolgde “Moet jij niet naar de fuif in ’t paleis?”
“Ik zou wel willen”, zei mastenpoetsertje, “maar ik mag niet van me Moe”.
Nou de fee had so teroes door, dat er iets aan de knikker was, dus zei ze: “Toch maar wel gaan dan”. Ze slingerde een paar keer met haar toverknuppel, mompelde een paar spreuken en gelijk lag er een pakkiaan op tafel, zoals je van je leven nog nooit gezien hebt.
“Nou moet effe goed uitluisteren” zei de fee. “Jij trekt dat pakkie an en dan ga je naar ’t paleis. Voor de deur staat een jeep, die kun je wel nemen, maar om 12 uur precies zorg je weer hier te zijn, want dan sta je meteen weer in je daagse kloffie”. Meteen haalde ze haar anker binnen, gooide de trossen en de remmen los, gaf gas en koerste weer op het open raam aan, waardoor ze even later met 3 stoten op de misthoorn verdween.
Tien minuten later kwam Mastenpoetsertje in groot tenue het paleis binnen en allen maakte meteen halt en front voor haar, want zo’n mooi grietje hadden ze nog nooit gezien. Zelfs haar stiefzusters herkenden haar niet meer. Ook de prins had haar al gauw in de gaten gekregen en danste verder de hele avond met haar. En, zoals dat vaker gaat met vrouwen vergat Mastenpoetsertje de tijd. Op een geven ogenblik vroeg ze aan de prins: “Hoe laat is het lieverd?” “Vijf minuten voor twaalf”, antwoorde hij.
Nou Mastenpoetsertje had het niet meer, dat snap je en ze trok er meteen tussenuit. De prins probeerde haar nog tegen te houden, maar lauw kans, ze was hem net even te vlug af en roetste de paleistrappen af, dus had de prins het nakijken en daar maakte hij dan ook dankbaar gebruik van.
Plotsklaps verloor Mastenpoetsertje een van haar glazen muilen, die bij haar kostuum behoorden, maar ze had geen tijd om hem op te rapen, want de klok was al aan het voorspel van de 12 slagen begonnen.
Ze zat dan ook nog maar koud in de jeep, of het was al 12 uur.
Om 5 minuten over 12 kwam ze thuis aan en daar zat de fee al te wachten. “Geef je naam en stamboeknummer”, bromde de fee, “je bent 5 minuten te laat en dat neem ik niet”. Meteen begon ze weer met de toverknuppel te zwaaien en even later zat Mastenpoetsertje weer in haar versleten schortje.
Ondertussen had de prins in het paleis het verloren muiltje opgeraapt en daar leurde hij nu mee langs de gasten, met de vraag of ze soms wisten aan wie deze muil behoorde.
Natuurlijk wist niemand het en toen de stiefzusters om een uur of 4 thuiskwamen, porden ze Mastenpoetsertje, om haar het hele verhaal in geuren en kleuren te vertellen. Mastenpoetsertje deed natuurlijk net of ze nergens van wist.
De prins zat ook niet stil, want hij was smoorverliefd op haar geworden.
Hij ging zelfs zo ver, dat hij met een paar hoflakeien het hele land doortrok en iedere vrouw beneden de 30 jaar het schoentje liet passen, maar er was niemand die het aan kon hebben, omdat het zo klein was.
Zo kwam de prins ook bij het huis van Mastenpoetsertje terecht en je voelt wel dat de 2 lieve zusters ook een kansje wilden wagen, maar natuurlijk konden ze er onmogelijk in komen.
Op een gegeven moment vroeg de prins: “Zijn er hier nog meer grietjes in huis?”
Noodgedwongen vertelden ze toen, dat ze nog een stiefzuster hadden rondlopen, maar dat die het vast niet geweest was.
‘Toch maar even halen”, zei de prins en dus werd Mastenpoetsertje op gehaald door de leerling.
Affijn om kort te gaan: Mastenpoetsertje paste de muil en hij zat haar als gegoten, en meteen dat ze het muiltje aantrok, had ze ook het mooie jurkje weer aan. “Ai” schreeuwde de prins en omhelsde haar. ‘k hoef zeker niet te vertellen, dat de zusters het niet meer hadden.
De prins nam Mastenpoetsertje so terees mee naar het paleis en de volgende dag trouwden ze al.
Natuurlijk leefden ze nog lang en gelukkig en toen ze hun 50-jarige echtvereniging vierden, hadden ze 3 dochtertjes, die alle 3 ook Mastenpoetsertje heetten. Terwijl ze hun 7 zoontjes voor de afwisseling de naam Glazenwassertje hadden gegeven.
Op het ogenblik, na zoveel jaren, regeren in dat goede land Koning
Glazenwassertje de achtste en koningin Mastenpoetsertje de twaalfde.
BAR
KOLDARIA
DE ZINTUIGEN
Klaas heeft Kees, die weinig naar muziek luistert, er toe weten over te halen, met hem naar een concert te gaan. Nadat het eerste nummer gespeeld is, zegt Klaas: -De akoestiek is hier slecht. -ja, nu je het zegt ruik ik het ook. VEILIGHEIDSMARGE H….h….h….hebt u een k….k….k….kwartiertje voor mij? Vroeg de stotteraar. -Zeker wat wenst U? -Ik z….z….z….zou u g….g….graag vijf m….m….m….minuten willen spreken. DIAGNOSE Een dame vraagt aan een jongeman, die tegelijk met haar op het stationsplein van de tram is gestapt, of hij haar zware koffer in het station wil brengen. -Misschien wilt U ook zo vriendelijk zijn de koffer ook nog even naar de trein op het vierde perron te brengen, vraagt zij, als zij hun kaartje hebben gekocht. Ofschoon de trein van de jongeman van het eerste perron vertrekt, willigt hij ook dit verzoek in. Hij gaat zelfs met haar mee in de trein en deponeert de koffer in het bagagenet van haar compartiment. -Rookt U? vraagt de dame als hij klaar is. -Zeker dame. -Dat dacht ik al, herneemt zij, want U hijgt zo. WENS EN WERKELIJKHEID Toen ik een jongen was, wilde ik zeerover worden, zei de beroemde advocaat. -Laat mij je dan gelukwensen, zei zijn cliënt. |
BIS
Een goeddoorvoede meneer, die in een eerste klasse restaurant gegeten en gedronken had, liet zich een Havana brengen en zei, toen de kelner hem vuur gegeven had: -U zult U zeker niet meer herinneren, dat ik ongeveer een jaar geleden in dit voortreffelijke restaurant even lekker gegeten en gedronken heb als vandaag. Door allerlei omstandigheden was ik toen helaas niet in staat te betalen en toen hebt U mij, alsof ik een schooier was, de deur uitgegooid. De kelner kreeg een kleur en stamelde: -Dat moet een betreurenswaardig misverstand zijn geweest en dat spijt mij geweldig. -Neen, neen verontschuldig U maar niet, viel de gast hem glimlachend in de rede, want ik ben bang, dat U het vandaag wéér zult moeten doen. GEEN REDEN TOT KLAGEN Hij wil zich zelf eens trakteren en koopt bij een hem bekende sigarenwinkelier een sigaar voor dertig cent. De traktatie wordt een teleurstelling. -Je hebt mij een rotsigaar verkocht, zegt hij de volgende dag tot de winkelier. Die stinkstok was nat en bitter. -Wees blij dat je er maar één had, krijgt hij ten antwoord. Ik heb tienduizend van die krengen in huis. OP VOORSCHOT Iemand die met zijn vriend in een café zat, zag met verbazing dat deze zijn vierde borrel bestelde. -Ik dacht dat je dokter je maar één borrel per dag toegestaan had, zei hij. -Dat is zo en ik volg dat voorschrift ook stipt op. Deze borrel bijvoorbeeld is die van 15 september 1965. |
ZE KUNNEN PIJPEN
Eind januari 1964: pijprage aan boord Hr. Ms. “Dubois”
Of het nu komt door een artikel in de krant of door zomaar een idee, een feit was het dat alle pijpen dezelfde dag nog uitverkocht waren. Op een bord bij de valreep hadden een paar matrozen die het leven altijd van de zonnige kant bekijken, gezet! “Helpt mee de kanker bestrijden, rookt pijp”.
Toegegeven moet worden dat hier in deze zin wel enkele waarheid schuilt. Ik herhaal hierbij een artikel uit een Nederlandse courant.
“Roken gevaarlijk”.
Een Amerikaanse commissie onder voorzitterschap van het hoofd van de openbare gezondheidsdienst heeft een lang verbreid rapport uitgebracht over de relatie tussen roken en oorzaak van overlijden. De conclusie luidt onomwonden, dat diegene die sigaretten rookt een aanzienlijk grotere kans heeft aan een, van een aantal bepaalde ziektes, te overlijden dan de nietroker. Wie minder dan 5 sigaren per dag rookt of wie pijp rookt, kan wat zijn gezondheid betreft worden vergeleken met een nietroker. Wie meer dan 5 sigaren per dag rookt loopt iets meer gevaar dan de nietroker, maar lang niet zoveel als de sigarettenroker. In enkele gevallen hebben pijprokers kanker aan de lip gekregen”.
Aldus het Amerikaanse rapport.
Beste lezers, zeg nu niet ze kunnen wel “pijpen” (voor de lezers in Holland is dit zoiets als, ze kunnen wel naar de maan lopen). Er zijn genoeg artikelen over longkanker verschenen en de ernst van de zaak in te zien. Ik zelf ben sinds kort ook aan het overgaan op pijproken en heb al verschillende opmerkingen moeten incasseren als “je bent zeker bang dat je kanker krijgt?”
Is kanker niet een ziekte om inderdaad bang voor te worden?
Men probeert zich schoon te praten door te zeggen: m’n opa heeft ook sigaretten gerookt en is tachtig geworden. Dat kan waar zijn. Niet iedereen krijgt longkanker, maar er zijn ook personen die aan deze ziekte op hun veertigste en nog eerder zijn overleden. Bij het ministerie van onderwijs kunsten en wetenschappen wordt overwogen het roken van leraren onder schooltijd te verbieden. Een initiatief dat alleen maar ten goede kan komen aan de Nederlandse jeugd.
Overigens diende de pijp bij de Indianen al als middel voor de vrede en ook dat kan tussen enkelen aan boord geen kwaad. Velen zullen het met dit artikel niet eens zijn maar U bent vrij om ook Uw mening in de scheepskrant te zetten. Het mag recht tegen mij ingaan, ik rook er m’n pijp toch wel om.
INJO
Eind januari 1964: pijprage aan boord Hr. Ms. “Dubois”
Of het nu komt door een artikel in de krant of door zomaar een idee, een feit was het dat alle pijpen dezelfde dag nog uitverkocht waren. Op een bord bij de valreep hadden een paar matrozen die het leven altijd van de zonnige kant bekijken, gezet! “Helpt mee de kanker bestrijden, rookt pijp”.
Toegegeven moet worden dat hier in deze zin wel enkele waarheid schuilt. Ik herhaal hierbij een artikel uit een Nederlandse courant.
“Roken gevaarlijk”.
Een Amerikaanse commissie onder voorzitterschap van het hoofd van de openbare gezondheidsdienst heeft een lang verbreid rapport uitgebracht over de relatie tussen roken en oorzaak van overlijden. De conclusie luidt onomwonden, dat diegene die sigaretten rookt een aanzienlijk grotere kans heeft aan een, van een aantal bepaalde ziektes, te overlijden dan de nietroker. Wie minder dan 5 sigaren per dag rookt of wie pijp rookt, kan wat zijn gezondheid betreft worden vergeleken met een nietroker. Wie meer dan 5 sigaren per dag rookt loopt iets meer gevaar dan de nietroker, maar lang niet zoveel als de sigarettenroker. In enkele gevallen hebben pijprokers kanker aan de lip gekregen”.
Aldus het Amerikaanse rapport.
Beste lezers, zeg nu niet ze kunnen wel “pijpen” (voor de lezers in Holland is dit zoiets als, ze kunnen wel naar de maan lopen). Er zijn genoeg artikelen over longkanker verschenen en de ernst van de zaak in te zien. Ik zelf ben sinds kort ook aan het overgaan op pijproken en heb al verschillende opmerkingen moeten incasseren als “je bent zeker bang dat je kanker krijgt?”
Is kanker niet een ziekte om inderdaad bang voor te worden?
Men probeert zich schoon te praten door te zeggen: m’n opa heeft ook sigaretten gerookt en is tachtig geworden. Dat kan waar zijn. Niet iedereen krijgt longkanker, maar er zijn ook personen die aan deze ziekte op hun veertigste en nog eerder zijn overleden. Bij het ministerie van onderwijs kunsten en wetenschappen wordt overwogen het roken van leraren onder schooltijd te verbieden. Een initiatief dat alleen maar ten goede kan komen aan de Nederlandse jeugd.
Overigens diende de pijp bij de Indianen al als middel voor de vrede en ook dat kan tussen enkelen aan boord geen kwaad. Velen zullen het met dit artikel niet eens zijn maar U bent vrij om ook Uw mening in de scheepskrant te zetten. Het mag recht tegen mij ingaan, ik rook er m’n pijp toch wel om.
INJO
FEUILLETON “DE MOLEN DER VERSTEENDE VROUWEN”
door: INJO
1
Langzaam en heftig puffend komt de veerboot aanvaren over het stille koude water. Het is nog vroeg in de morgen en er hangt een dichte mist over het Hollandse Landschap. Het waterige zonnetje probeert tevergeefs door te dringen. Enkele stralen werpen een spookachtig licht in de vele sloten en greppels die in de omgeving van Veere liggen.
Hans van Arnhem kijkt met een misprijzend gezicht om zich heen en huivert. Sinds hij die opdracht van zijn werkgever heeft ontvangen zit alles tegen. Ook nu nog dit hondeweer. De gil van de misthoorn doet hem uit zijn overpeinzingen opschrikken. De boot tufte moeizaam naar het houten steigertje en legt aan. Hans stroopt de mouwen van zijn overjas wat op en kijkt op zijn horloge. Zeven uur. Zou het nog niet wat te vroeg zijn om op bezoek te gaan? Hij haalt zijn schouders op. Tenslotte is hij nog niet bij zijn einddoel.
Aarzelend kijkt hij naar het eind van de steiger. Het is doodstil in het stadje. Dan ziet hij een man die rustig op een bolder een pijp zit te roken en stapt er op af.
“Pardon meneer, kunt U me zeggen waar ik de molen van prof. Waal kan vinden?
De man kijkt hem niet begrijpend aan.
“De molen met het poppen carousel” probeert Hans te verduidelijken.
De man pakt zijn pijp uit zijn mond en zegt nu: Ah, U bedoelt de molen der versteende vrouwen”.
Nu is de beurt aan Hans om verwonderd te kijken.
“Ja, zo noemen de inwoners van Veere de molen van de professor, volgt U me maar. Hans slaat de kraag van zijn jas omhoog en volgt de man naar de andere steiger. Het steigertje ligt in een sloot die in de rivier uitkomt welke hij zojuist is overgestoken. Er is een paal in de grond geslagen met een koperen bel die de naam bel nauwelijks meer waard is. Men kon zien dat het antieke ding veelvuldig gebruikt was. De man geeft een paar rukken aan het half vergane touwtje dat de klepel doet bewegen en zegt:
“Hier kunt U wachten, er komt een bootje om U op te halen!
Hans bedankt de man en tuurt naar de overkant. Er is nog geen beweging te bekennen en hij verlangt naar een kop hete koffie. Hij draait zich om en kijkt naar de gevels van de huizen voor hem. Maar hij ziet niets dat er op wijst dat er ergens een café is. Dan hoort hij aan de overkant van het slootje geplas van riemen en even later wordt de mistdeken vaneen gescheurd en komt een roeibootje tevoorschijn. Als Hans instapt vraagt de man die de riemen hanteert:
“Waar moet U heen?”
“Naar de molen van professor Waal.”
“Goed”.
“Koud vandaag hè?”
“Mhm” krijgt Hans ten antwoord. Hij kijkt de man eens aan en hij ziet er niet naar uit dat hij een gesprek met zich laat beginnen.
“Is het ver?” probeert hij nogmaals.
Maar als antwoord krijgt hij een grote armzwaai die ergens in de lucht tot stilstand komt. De vinger wijst in de richting waar Hans tot nog toe niets kan ontdekken maar even later ziet hij tussen de flarden mist door de wieken van een molen.
Hans wrijft eens in zijn handen. Het geplas van de riemen doet geheimzinnig aan. Ze komen uit het water, doorsnijden met zekerheid de mistlaag in tweëen en verdwijnen weer in hun element. In de verte klinkt een roep van een eenzame watervogel en een misthoorn verscheurt de stilte.
Dan zegt de man: “zo U bent er”.
Voor het hekje blijft Hans staan en hij kijkt op het bordje, “Prof. Waal, leraar modeltekenen en beeldhouwen, beelden-carousel” leest hij.
Dan opent hij het hek en stapt het pad naar de molen op. Het grint knerpt onder zijn voeten als in een doodstrijd tegen het vertrapt worden. De mist is nog steeds niet opgetrokken en de molen lijkt uit een waas van geheimzinnigheid op te duiken. Hans probeert een bel te vinden, haalt dan de schouders op en klopt aan. Een hele tijd is er niets anders dan stilte. Dan klinkt er geslof achter de deur en de grendels worden weggeschoven. Het schijnt allemaal goed dicht te zitten want wat Hans hoorde is blijkbaar de grendel van het luikje geweest. Dat wordt tenminste geopend en een vrouw vraagt:
“Wat is er van Uw dienst?
“Ik zou professor Waal willen spreken, ik kom in opdracht van zijn collega Kraan”.
“Een ogenblikje”.
Het luikje gaat dicht en weer worden grendels verschoven. Uiteindelijk gaat de deur open die toegang tot de molen geeft. Een vrouw van middelbare leeftijd met een schort voor en haar haar opgebonden tot een knot, kijkt hem onderzoekend aan en gaat dan een stap opzij om hem binnen te laten. Blijkbaar heeft hij te maken met de huishoudster. Hans stapt naar binnen en de vrouw sluit de deur weer achter hem. Hij staat in een rijk gemeubileerde hal. De vloer is met zware tapijten bedekt en aan de muur hangen kostbare schilderijen. De wand tegenover de buitendeur is bedekt met een dik fluwelen gordijn dat in het midden iets vaneen wijkt. Hans ziet hierdoor een gedeelte van een piano staan waarop een stuk Chopin gespeeld wordt. Geïnteresseerd blijft hij naar de opening kijken als de vrouw er ineens naar toe loopt en het gordijn dichttrekt. Meteen houdt het spelen op.
“Ik zal de professor waarschuwen, als U hier even wilt wachten”.
Ze gaat een trap op die in een hoek van de hal is gelegen. Hans loopt even rond als hij een zacht piepen hoort. Onderzoekend kijkt hij om zich heen als hij achter het gordijn een hondje ziet zitten. Hij gaat op zijn hurken zitten en strekt zijn hand uit: “Kom maar, kom dan”.
Plotseling ziet hij achter het hondje een paar goudkleurige sandaaltjes. Zijn blik gaat omhoog en wat hij daar ziet doet de adem in zijn keel stokken. Het gordijn is vaneen geschoven door een paar wondermooie slanke handen en daar tussen kijken een paar gitzwarte ogen hem aan. De huid van haar gezicht is melkblank en het wordt omkranst door een vracht ravenzwart haar. Haar volle rode lippen overtreffen nog alles van het mooiste meisjesgezicht dat Hans ooit gezien heeft. Dan plotseling trekt het meisje zich terug en het gordijn sluit zich weer. Hans hoort de stem van de vrouw achter zich:
“Wilt U me volgen?”
Ze gaat Hans voor naar een deur die ook uitkomt in de hal en opent die.
“Of U zo goed wilt zijn hier een ogenblik te wachten, de professor komt over een paar minuten bij U”.
Dan laat ze Hans alleen. Hij bevind zich blijkbaar in de werkkamer van de professor. Overal liggen tekeningen en andere paperassen verspreid. Hij kijkt eens om zich heen, dan wordt hij lijkbleek. Daar in de hoek hangt een vrouw met een strop om haar hals. De tong hangt uit haar mond en het gezicht is van angst vertrokken. Langzaam begeeft Hans zich naar het lijk. Pas als hij vlak bij haar is, schiet hij in de lach om zijn aanstellerij. Hij bevindt zich immers in een beeldencarousel.
Maar dat de professor zijn beelden zo levensecht kon vervaardigen had Hans zich niet kunnen indenken. Als in een opwelling raakt hij met zijn vingertoppen het beeld aan. Natuurlijk is het hard en van steen. Hij loopt op het bureau af en ziet daarop een tekening liggen. Het stelt het meisje voor dat hij zojuist heeft gezien. Weer valt hem de ongekende schoonheid op en als gefascineerd staart hij even naar het portret. “Elfij” staat eronder geschreven. Net wil hij de tekening oppakken als hij een harde gil hoort. Hij springt naar de deur toe en wil deze openen. De deur is afgesloten. Vlug rent hij naar de deur aan de andere zijde
En rukt die open. Nu bevindt hij zich in de molen zelf. Voor hem is een klein podium met daarop een aantal beelden in de zelfde lugubere houding als hij zonet zag. Er ligt een vrouw met haar nek op een blok hout, vlak voor haar nek steekt een bijl in het hout en haar hoofd ligt op de grond. De ogen van de vrouw lijken zo echt naar Hans te staren dat deze zich afwent om niet misselijk te worden. Plotseling hoort hij gekraak en gepiep.
Wordt vervolgd.
door: INJO
1
Langzaam en heftig puffend komt de veerboot aanvaren over het stille koude water. Het is nog vroeg in de morgen en er hangt een dichte mist over het Hollandse Landschap. Het waterige zonnetje probeert tevergeefs door te dringen. Enkele stralen werpen een spookachtig licht in de vele sloten en greppels die in de omgeving van Veere liggen.
Hans van Arnhem kijkt met een misprijzend gezicht om zich heen en huivert. Sinds hij die opdracht van zijn werkgever heeft ontvangen zit alles tegen. Ook nu nog dit hondeweer. De gil van de misthoorn doet hem uit zijn overpeinzingen opschrikken. De boot tufte moeizaam naar het houten steigertje en legt aan. Hans stroopt de mouwen van zijn overjas wat op en kijkt op zijn horloge. Zeven uur. Zou het nog niet wat te vroeg zijn om op bezoek te gaan? Hij haalt zijn schouders op. Tenslotte is hij nog niet bij zijn einddoel.
Aarzelend kijkt hij naar het eind van de steiger. Het is doodstil in het stadje. Dan ziet hij een man die rustig op een bolder een pijp zit te roken en stapt er op af.
“Pardon meneer, kunt U me zeggen waar ik de molen van prof. Waal kan vinden?
De man kijkt hem niet begrijpend aan.
“De molen met het poppen carousel” probeert Hans te verduidelijken.
De man pakt zijn pijp uit zijn mond en zegt nu: Ah, U bedoelt de molen der versteende vrouwen”.
Nu is de beurt aan Hans om verwonderd te kijken.
“Ja, zo noemen de inwoners van Veere de molen van de professor, volgt U me maar. Hans slaat de kraag van zijn jas omhoog en volgt de man naar de andere steiger. Het steigertje ligt in een sloot die in de rivier uitkomt welke hij zojuist is overgestoken. Er is een paal in de grond geslagen met een koperen bel die de naam bel nauwelijks meer waard is. Men kon zien dat het antieke ding veelvuldig gebruikt was. De man geeft een paar rukken aan het half vergane touwtje dat de klepel doet bewegen en zegt:
“Hier kunt U wachten, er komt een bootje om U op te halen!
Hans bedankt de man en tuurt naar de overkant. Er is nog geen beweging te bekennen en hij verlangt naar een kop hete koffie. Hij draait zich om en kijkt naar de gevels van de huizen voor hem. Maar hij ziet niets dat er op wijst dat er ergens een café is. Dan hoort hij aan de overkant van het slootje geplas van riemen en even later wordt de mistdeken vaneen gescheurd en komt een roeibootje tevoorschijn. Als Hans instapt vraagt de man die de riemen hanteert:
“Waar moet U heen?”
“Naar de molen van professor Waal.”
“Goed”.
“Koud vandaag hè?”
“Mhm” krijgt Hans ten antwoord. Hij kijkt de man eens aan en hij ziet er niet naar uit dat hij een gesprek met zich laat beginnen.
“Is het ver?” probeert hij nogmaals.
Maar als antwoord krijgt hij een grote armzwaai die ergens in de lucht tot stilstand komt. De vinger wijst in de richting waar Hans tot nog toe niets kan ontdekken maar even later ziet hij tussen de flarden mist door de wieken van een molen.
Hans wrijft eens in zijn handen. Het geplas van de riemen doet geheimzinnig aan. Ze komen uit het water, doorsnijden met zekerheid de mistlaag in tweëen en verdwijnen weer in hun element. In de verte klinkt een roep van een eenzame watervogel en een misthoorn verscheurt de stilte.
Dan zegt de man: “zo U bent er”.
Voor het hekje blijft Hans staan en hij kijkt op het bordje, “Prof. Waal, leraar modeltekenen en beeldhouwen, beelden-carousel” leest hij.
Dan opent hij het hek en stapt het pad naar de molen op. Het grint knerpt onder zijn voeten als in een doodstrijd tegen het vertrapt worden. De mist is nog steeds niet opgetrokken en de molen lijkt uit een waas van geheimzinnigheid op te duiken. Hans probeert een bel te vinden, haalt dan de schouders op en klopt aan. Een hele tijd is er niets anders dan stilte. Dan klinkt er geslof achter de deur en de grendels worden weggeschoven. Het schijnt allemaal goed dicht te zitten want wat Hans hoorde is blijkbaar de grendel van het luikje geweest. Dat wordt tenminste geopend en een vrouw vraagt:
“Wat is er van Uw dienst?
“Ik zou professor Waal willen spreken, ik kom in opdracht van zijn collega Kraan”.
“Een ogenblikje”.
Het luikje gaat dicht en weer worden grendels verschoven. Uiteindelijk gaat de deur open die toegang tot de molen geeft. Een vrouw van middelbare leeftijd met een schort voor en haar haar opgebonden tot een knot, kijkt hem onderzoekend aan en gaat dan een stap opzij om hem binnen te laten. Blijkbaar heeft hij te maken met de huishoudster. Hans stapt naar binnen en de vrouw sluit de deur weer achter hem. Hij staat in een rijk gemeubileerde hal. De vloer is met zware tapijten bedekt en aan de muur hangen kostbare schilderijen. De wand tegenover de buitendeur is bedekt met een dik fluwelen gordijn dat in het midden iets vaneen wijkt. Hans ziet hierdoor een gedeelte van een piano staan waarop een stuk Chopin gespeeld wordt. Geïnteresseerd blijft hij naar de opening kijken als de vrouw er ineens naar toe loopt en het gordijn dichttrekt. Meteen houdt het spelen op.
“Ik zal de professor waarschuwen, als U hier even wilt wachten”.
Ze gaat een trap op die in een hoek van de hal is gelegen. Hans loopt even rond als hij een zacht piepen hoort. Onderzoekend kijkt hij om zich heen als hij achter het gordijn een hondje ziet zitten. Hij gaat op zijn hurken zitten en strekt zijn hand uit: “Kom maar, kom dan”.
Plotseling ziet hij achter het hondje een paar goudkleurige sandaaltjes. Zijn blik gaat omhoog en wat hij daar ziet doet de adem in zijn keel stokken. Het gordijn is vaneen geschoven door een paar wondermooie slanke handen en daar tussen kijken een paar gitzwarte ogen hem aan. De huid van haar gezicht is melkblank en het wordt omkranst door een vracht ravenzwart haar. Haar volle rode lippen overtreffen nog alles van het mooiste meisjesgezicht dat Hans ooit gezien heeft. Dan plotseling trekt het meisje zich terug en het gordijn sluit zich weer. Hans hoort de stem van de vrouw achter zich:
“Wilt U me volgen?”
Ze gaat Hans voor naar een deur die ook uitkomt in de hal en opent die.
“Of U zo goed wilt zijn hier een ogenblik te wachten, de professor komt over een paar minuten bij U”.
Dan laat ze Hans alleen. Hij bevind zich blijkbaar in de werkkamer van de professor. Overal liggen tekeningen en andere paperassen verspreid. Hij kijkt eens om zich heen, dan wordt hij lijkbleek. Daar in de hoek hangt een vrouw met een strop om haar hals. De tong hangt uit haar mond en het gezicht is van angst vertrokken. Langzaam begeeft Hans zich naar het lijk. Pas als hij vlak bij haar is, schiet hij in de lach om zijn aanstellerij. Hij bevindt zich immers in een beeldencarousel.
Maar dat de professor zijn beelden zo levensecht kon vervaardigen had Hans zich niet kunnen indenken. Als in een opwelling raakt hij met zijn vingertoppen het beeld aan. Natuurlijk is het hard en van steen. Hij loopt op het bureau af en ziet daarop een tekening liggen. Het stelt het meisje voor dat hij zojuist heeft gezien. Weer valt hem de ongekende schoonheid op en als gefascineerd staart hij even naar het portret. “Elfij” staat eronder geschreven. Net wil hij de tekening oppakken als hij een harde gil hoort. Hij springt naar de deur toe en wil deze openen. De deur is afgesloten. Vlug rent hij naar de deur aan de andere zijde
En rukt die open. Nu bevindt hij zich in de molen zelf. Voor hem is een klein podium met daarop een aantal beelden in de zelfde lugubere houding als hij zonet zag. Er ligt een vrouw met haar nek op een blok hout, vlak voor haar nek steekt een bijl in het hout en haar hoofd ligt op de grond. De ogen van de vrouw lijken zo echt naar Hans te staren dat deze zich afwent om niet misselijk te worden. Plotseling hoort hij gekraak en gepiep.
Wordt vervolgd.
BRION
Woord vooraf:
Onder de naam “De geschiedenis rondom BRION” wil ik een serie artikelen publiceren in Uw scheepsblad. Een groot gedeelte is, met toestemming overgenomen uit het boekje getiteld “BRION” van de eerwaarde pastoor W. Brada.
Ik hoop dat deze serie u bevalt.
Oom Daan.
BRION
Achtergrond en voorspel.
De Noordelijke Landen van Europa hebben, nadat Spanje zich vrijwel van geheel Amerika had meester gemaakt, door het oprichten van handelsmaatschappijen, getracht nog iets van de geweldige buit te veroveren.
Holland met zijn West Indische Compagnie, de Compagnie van Vlissingen had niet veel te betekenen, behaalde maar een kleine winst, daar men, (en dit is de schuld van Oldenbarneveldt) te laat tot de oprichting van deze maatschappij is overgegaan. Afgezien van het piratenkarakter van deze instelling in de begintijd kreeg men voor de West een min of meer stabiele toestand, nadat het eiland Curasao in het jaar 1634 was veroverd.
De herovering door de Spanjaarden in 1642 was maar gedeeltelijk en voorbijgaand; zij konden wel voor een tijdje het eenzame eiland Bonaire bezetten, doch de Hollander bleef op Curasao genesteld, zodat ingevolge het verdrag van Munster in 1648 de vestiging der Hollanders daar feitelijk erkend moest worden.
Spanje had op de vrede van Munster niet het succes kunnen boeken, dat men de godsdienstbeoefening vrij kreeg voor Noord Nederland, maar wel bleef het koloniale Spaanse rijk gesloten voor de Hollanders en werd slechts de “STATUS QUO” bevestigd. De afgevaardigde van de staten van Zeeland was er ontevreden over en bleef weigeren het verdrag te ondertekenen.
Ver weg lagen nog de bovenwindse eilanden, waar de Spaanse gouverneur van Porto Rico een actie van Stuyvesant aanvankelijk kon onderdrukken, doch die door de Spanjaarden, aan hun lot overgelaten, door de Hollanders bezet konden worden.
Er was verder nog in de hoek van Zuid-Amerika het land Guyana of Suriname, waar Spanje als “wilde kust” geen contact mee had.
De Noord-Europese Naties gingen elkaar de verworven eilandjes betwisten, terwijl toch een gezamelijke militaire actie van, Holland, Engeland, Frankrijk, Denemarken en Zweden, de landen waar men handelscompagniën oprichtte, een veel vroegere ondergang van het Spaanse koloniale rijk mogelijk had gemaakt.
Nu plantte men de oorlogen van Europa over naar eilandjes als Saba en Bonaire, en ging de grote Admiraal de Ruyter een actie ondernemen tegen de Franse eilanden met zo weinig kennis van toestanden, dat zijn actie een mislukking werd.
Men heeft zich wederkerig wel aan het verdrag van Munster gehouden, ofschoon er nog wel eens militaire activiteit geweest schijnt te zijn.
Men zou hebben gevochten om het pareleiland MARGARITA en ook horen we rond 1700 een bisschop in Mexico verklaren, dat die Hollanders daar op Curasao eigenlijk helemaal niet thuis horen, en er is verder een actie in Cadix om de Hollander Coyman toch niet het vrachtvervoer van de slaven in handen te geven.
Maar de handel met de Spaanse koloniën verliep in een vorm van een vrijwel openlijke toegestane cotrabande, daar Spanje toch niet geheel dit werelddeel zo economisch van alles kon voorzien, dat concurrentie onmogelijk zou moeten heten.
Conflicten waren er wel, doch een bekend Venezolaanse geschiedschrijver moet toegeven dat er zelfs in de achttiende eeuw zoveel Hollanders woonden in Puerto Cabello, dat men het een Hollandse nederzetting zou wanen.
Er was het conflict over de weggelopen slaven, zowel die van de bovenwinden, welke de wijk namen naar Porto Rico, als die van Curasao die naar Coro (Venezuela) vluchten.
De koning van Spanje had nog eens uitdrukkelijk laten verklaren, dat zij die naar het Spaanse rijk gevlucht waren, vrij moesten heten.
Voor deze kwestie werd zelfs de Hollandse gezant in Madrid ingeschakeld, doch zonder succes. Voor de Benedenwinden volgde men een andere weg; 99 kooplieden en plantage houders op Curasao dienden in het jaar 1750 bij directeur Faesch van de W.I.C. een rekest in, om toch voor hen te pleiten bij de Spanjaarden, want de landbouw noch de handel waren meer mogelijk bij verloop van zoveel werkkrachten.
Vreemd is, dat de Koning als reden opgeeft, dat de slaaf vrij moet beschouwd worden, daar hij om het geloof te verlangen naar de Spaanse koloniën komt.
Opvallend is het dat, op dat zelfde eiland Curasao dan ook meteen permissie gegeven wordt, om een St Annakerkje op te richten, opdat men de koning kon schrijven, dat er toch heus wel vrijheid van godsdienst was, ook voor de onderhorigen op Curasao.
Hier voelen we de tegenstelling: op Curasao zullen in de achttiende eeuw de kooplieden verzet aantekenen tegen een priester die zo preekt:
“Alsof de slaven aan ons gelijk zouden zijn”, men zal van gouvernementswege optreden tegen de priester ten Oever, die duizenden slaven helpt om de overkant te bereiken.
De Spaanse wereld was zachter tegenover de slaaf. De zoon van Van Lansberge zal het getuigen voor de emancipatie-commissie in Holland, en op zich zegt het toch wel iets dat, als de emancipatie in Venuzuela komt in 1854 er nog maar 14000 moeten worden vrijgelaten, doch op een eiland als Jamaica meer als 300.000. Het werd een vaste gewoonte om slaven bij testament de vrijheid te schenken.
Er had ook een uittocht plaats naar Curasao. De slaven, die iets op hun kerfstok hadden vluchten naar Curasao, om wrede straffen te ontlopen.
We zien dat er wederzijdse acties olaats hebben om elkaar te verdrieten; zo helpen de Hollanders een opstand onder een zekere Andresote 1n 1730 en geven zij de Carieben wapens, kruit en stokken om zich tegen de Spanjaarden te weren. Dit zal wel geschiet zijn uit reactie op het feit van de oprichting van de handelsmaatschappij de z.g.n. Compania Cuypuzcoana in Caracas in 1728, welke maatschappij eens de zaak als staatsmonopolie bijna in handen ging nemen, om zodoende de Hollander er uit te werken.
We zien van de andere kant een actie van de z.g.n. Spaanse inquisitie tegen Curacaoenaars, die hun Joods geloof té openlijk en té hinderlijk in de katholieke omgeving gaan belijden.
We zien hoe de Spaanse koning aan de ontdekker van de Orinoco gebieden Iturrizze opdracht geeft, dat zo hij in contact komt met de weggelopen slaven van de Hollanders in het gebied van Guijana hij hen dan tegen de Hollanders moet gaan opzetten. Een toestand van ruzie over en weer, die afbreuk deed aan het handelsbelang van de Hollander en het werkelijk echt koloniale werk van de Spanjaard.
Jammer moet genoemd worden dat deze tijd van 1648 tot het 1811, het jaar van de opstand in Venezuela, nog nooit van-uit de diplomatieke bronnen bestudeerd is, om ons de verhouding tussen Spanje en Holland voor wat de West betreft duidelijk voor ogen te stellen.
Officieel was er dus de toestand van de aanvaarding van de “STATUS QUO”, praotisch een wederzijdse niet openlijke concurrentie op handelsgebied, en als nu langzamerhand de eerste abrupte onafhangelijkheidspogingen loskomen, is deze tegenstelling wel disponerend tot een actief meedoen tegen Spanje. De abrupte pogingen om te komen tot autonomie en het definitieve gelukken van de opstand in het begin van de negentiende eeuw wordt verschillend beoordeeld, als men meer of minder kennis bezit over wat er verloren ging.
Bovendien is de autonomie niet slechts verworven door veel meer ellende dan wel noodzakelijk was, doch heeft het een staatkundige wanorde achter gelaten, aangezien zoveel krachten in de verschillende oorlogen verloren gingen.
Als men respect heeft voor het werk van die tien miljoen mensen, die Spanje bevolkten in het jaar 1492 toen Columbus Amerika ontdekte, en die daar ineens een geweldige taak om geheel een wereldrijk te cultiveren en te kerstenen op hun schouders zagen gelegd, dan valt het oordeel over de bevrijding uit in strenge termen.
Men moest komen van kolonisatie tot emancipatie en van de emancipatie tot een geestelijke en staatkundige autonomie maar het was té abrupt, té ongelukkig en té onvoorbereid, terwijl de menselijke fouten der leiders de dood van duizenden ten gevolgen hebben gehad.
De volgende aflevering heet “Curasao in dit beeld”.
E. v. Soest
Woord vooraf:
Onder de naam “De geschiedenis rondom BRION” wil ik een serie artikelen publiceren in Uw scheepsblad. Een groot gedeelte is, met toestemming overgenomen uit het boekje getiteld “BRION” van de eerwaarde pastoor W. Brada.
Ik hoop dat deze serie u bevalt.
Oom Daan.
BRION
Achtergrond en voorspel.
De Noordelijke Landen van Europa hebben, nadat Spanje zich vrijwel van geheel Amerika had meester gemaakt, door het oprichten van handelsmaatschappijen, getracht nog iets van de geweldige buit te veroveren.
Holland met zijn West Indische Compagnie, de Compagnie van Vlissingen had niet veel te betekenen, behaalde maar een kleine winst, daar men, (en dit is de schuld van Oldenbarneveldt) te laat tot de oprichting van deze maatschappij is overgegaan. Afgezien van het piratenkarakter van deze instelling in de begintijd kreeg men voor de West een min of meer stabiele toestand, nadat het eiland Curasao in het jaar 1634 was veroverd.
De herovering door de Spanjaarden in 1642 was maar gedeeltelijk en voorbijgaand; zij konden wel voor een tijdje het eenzame eiland Bonaire bezetten, doch de Hollander bleef op Curasao genesteld, zodat ingevolge het verdrag van Munster in 1648 de vestiging der Hollanders daar feitelijk erkend moest worden.
Spanje had op de vrede van Munster niet het succes kunnen boeken, dat men de godsdienstbeoefening vrij kreeg voor Noord Nederland, maar wel bleef het koloniale Spaanse rijk gesloten voor de Hollanders en werd slechts de “STATUS QUO” bevestigd. De afgevaardigde van de staten van Zeeland was er ontevreden over en bleef weigeren het verdrag te ondertekenen.
Ver weg lagen nog de bovenwindse eilanden, waar de Spaanse gouverneur van Porto Rico een actie van Stuyvesant aanvankelijk kon onderdrukken, doch die door de Spanjaarden, aan hun lot overgelaten, door de Hollanders bezet konden worden.
Er was verder nog in de hoek van Zuid-Amerika het land Guyana of Suriname, waar Spanje als “wilde kust” geen contact mee had.
De Noord-Europese Naties gingen elkaar de verworven eilandjes betwisten, terwijl toch een gezamelijke militaire actie van, Holland, Engeland, Frankrijk, Denemarken en Zweden, de landen waar men handelscompagniën oprichtte, een veel vroegere ondergang van het Spaanse koloniale rijk mogelijk had gemaakt.
Nu plantte men de oorlogen van Europa over naar eilandjes als Saba en Bonaire, en ging de grote Admiraal de Ruyter een actie ondernemen tegen de Franse eilanden met zo weinig kennis van toestanden, dat zijn actie een mislukking werd.
Men heeft zich wederkerig wel aan het verdrag van Munster gehouden, ofschoon er nog wel eens militaire activiteit geweest schijnt te zijn.
Men zou hebben gevochten om het pareleiland MARGARITA en ook horen we rond 1700 een bisschop in Mexico verklaren, dat die Hollanders daar op Curasao eigenlijk helemaal niet thuis horen, en er is verder een actie in Cadix om de Hollander Coyman toch niet het vrachtvervoer van de slaven in handen te geven.
Maar de handel met de Spaanse koloniën verliep in een vorm van een vrijwel openlijke toegestane cotrabande, daar Spanje toch niet geheel dit werelddeel zo economisch van alles kon voorzien, dat concurrentie onmogelijk zou moeten heten.
Conflicten waren er wel, doch een bekend Venezolaanse geschiedschrijver moet toegeven dat er zelfs in de achttiende eeuw zoveel Hollanders woonden in Puerto Cabello, dat men het een Hollandse nederzetting zou wanen.
Er was het conflict over de weggelopen slaven, zowel die van de bovenwinden, welke de wijk namen naar Porto Rico, als die van Curasao die naar Coro (Venezuela) vluchten.
De koning van Spanje had nog eens uitdrukkelijk laten verklaren, dat zij die naar het Spaanse rijk gevlucht waren, vrij moesten heten.
Voor deze kwestie werd zelfs de Hollandse gezant in Madrid ingeschakeld, doch zonder succes. Voor de Benedenwinden volgde men een andere weg; 99 kooplieden en plantage houders op Curasao dienden in het jaar 1750 bij directeur Faesch van de W.I.C. een rekest in, om toch voor hen te pleiten bij de Spanjaarden, want de landbouw noch de handel waren meer mogelijk bij verloop van zoveel werkkrachten.
Vreemd is, dat de Koning als reden opgeeft, dat de slaaf vrij moet beschouwd worden, daar hij om het geloof te verlangen naar de Spaanse koloniën komt.
Opvallend is het dat, op dat zelfde eiland Curasao dan ook meteen permissie gegeven wordt, om een St Annakerkje op te richten, opdat men de koning kon schrijven, dat er toch heus wel vrijheid van godsdienst was, ook voor de onderhorigen op Curasao.
Hier voelen we de tegenstelling: op Curasao zullen in de achttiende eeuw de kooplieden verzet aantekenen tegen een priester die zo preekt:
“Alsof de slaven aan ons gelijk zouden zijn”, men zal van gouvernementswege optreden tegen de priester ten Oever, die duizenden slaven helpt om de overkant te bereiken.
De Spaanse wereld was zachter tegenover de slaaf. De zoon van Van Lansberge zal het getuigen voor de emancipatie-commissie in Holland, en op zich zegt het toch wel iets dat, als de emancipatie in Venuzuela komt in 1854 er nog maar 14000 moeten worden vrijgelaten, doch op een eiland als Jamaica meer als 300.000. Het werd een vaste gewoonte om slaven bij testament de vrijheid te schenken.
Er had ook een uittocht plaats naar Curasao. De slaven, die iets op hun kerfstok hadden vluchten naar Curasao, om wrede straffen te ontlopen.
We zien dat er wederzijdse acties olaats hebben om elkaar te verdrieten; zo helpen de Hollanders een opstand onder een zekere Andresote 1n 1730 en geven zij de Carieben wapens, kruit en stokken om zich tegen de Spanjaarden te weren. Dit zal wel geschiet zijn uit reactie op het feit van de oprichting van de handelsmaatschappij de z.g.n. Compania Cuypuzcoana in Caracas in 1728, welke maatschappij eens de zaak als staatsmonopolie bijna in handen ging nemen, om zodoende de Hollander er uit te werken.
We zien van de andere kant een actie van de z.g.n. Spaanse inquisitie tegen Curacaoenaars, die hun Joods geloof té openlijk en té hinderlijk in de katholieke omgeving gaan belijden.
We zien hoe de Spaanse koning aan de ontdekker van de Orinoco gebieden Iturrizze opdracht geeft, dat zo hij in contact komt met de weggelopen slaven van de Hollanders in het gebied van Guijana hij hen dan tegen de Hollanders moet gaan opzetten. Een toestand van ruzie over en weer, die afbreuk deed aan het handelsbelang van de Hollander en het werkelijk echt koloniale werk van de Spanjaard.
Jammer moet genoemd worden dat deze tijd van 1648 tot het 1811, het jaar van de opstand in Venezuela, nog nooit van-uit de diplomatieke bronnen bestudeerd is, om ons de verhouding tussen Spanje en Holland voor wat de West betreft duidelijk voor ogen te stellen.
Officieel was er dus de toestand van de aanvaarding van de “STATUS QUO”, praotisch een wederzijdse niet openlijke concurrentie op handelsgebied, en als nu langzamerhand de eerste abrupte onafhangelijkheidspogingen loskomen, is deze tegenstelling wel disponerend tot een actief meedoen tegen Spanje. De abrupte pogingen om te komen tot autonomie en het definitieve gelukken van de opstand in het begin van de negentiende eeuw wordt verschillend beoordeeld, als men meer of minder kennis bezit over wat er verloren ging.
Bovendien is de autonomie niet slechts verworven door veel meer ellende dan wel noodzakelijk was, doch heeft het een staatkundige wanorde achter gelaten, aangezien zoveel krachten in de verschillende oorlogen verloren gingen.
Als men respect heeft voor het werk van die tien miljoen mensen, die Spanje bevolkten in het jaar 1492 toen Columbus Amerika ontdekte, en die daar ineens een geweldige taak om geheel een wereldrijk te cultiveren en te kerstenen op hun schouders zagen gelegd, dan valt het oordeel over de bevrijding uit in strenge termen.
Men moest komen van kolonisatie tot emancipatie en van de emancipatie tot een geestelijke en staatkundige autonomie maar het was té abrupt, té ongelukkig en té onvoorbereid, terwijl de menselijke fouten der leiders de dood van duizenden ten gevolgen hebben gehad.
De volgende aflevering heet “Curasao in dit beeld”.
E. v. Soest
REDACTIE: BERTS, R. H. – PLEYSIER, H. – REINDERS, F. F. – BARENS, P. – MULDER, B. – BOUWER, G.
Copy voor de scheepskrant dient iedere zaterdag voor 12.00 uur in het bezit van de redaktie te zijn. De copy kan worden ingeleverd op bureau administratie. Het honorarium bedraagt NAFL. 1,-- per gepubliceerde bladzijde. Plaatsing van ingezonden copy wil niet zeggen dat de redactie dezelfde mening is toegedaan als de inzender.
Niets uit deze wekelijkse uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopy of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redaktie en de desbetreffende acteur.
Advettentie NAFL. 1,-- per regel. Per die man wordt één krant verstrekt.
DUBORIBBEAN NUMMER 24 dd. 5 februari 1964 2de jaargang.
Copy voor de scheepskrant dient iedere zaterdag voor 12.00 uur in het bezit van de redaktie te zijn. De copy kan worden ingeleverd op bureau administratie. Het honorarium bedraagt NAFL. 1,-- per gepubliceerde bladzijde. Plaatsing van ingezonden copy wil niet zeggen dat de redactie dezelfde mening is toegedaan als de inzender.
Niets uit deze wekelijkse uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopy of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redaktie en de desbetreffende acteur.
Advettentie NAFL. 1,-- per regel. Per die man wordt één krant verstrekt.
DUBORIBBEAN NUMMER 24 dd. 5 februari 1964 2de jaargang.