ZATERDAG 3 AUGUSTUS 1STE JAARGANG NO. 7
|
AUTORIJLES…………HIER VOLGT VOOR U EEN OPSOMMING VAN NUTTIGE WENKEN.
Als u rijdt, bedenk dan, dat hard rijden in een stad u een tijdwinst geeft, die u gerust kunt verwaarlozen. Ik heb een proef genomen tussen de basis Parera en het MSK Suffisant, tweemaal om zes uur. Eerst ben ik er heen “gescheurd”, alles voorbij rennend, wat ik onderweg achterop kwam, op de rechte stukken zo hard als ik maar______ durfde en dat is nogal hard, dat kan ik U verzekeren; ik deed het toen in 7,5 minuten. De volgende dag heb ik het zelfde traject in alle kalmte afgelegd, netjes in de rij waar het moest, helemaal ontspannen achter het stuur; ik deed er toen 11 minute over. Dus voor 3,5 minuten riskeert men het ziekenhuis – en zelfs de gevangenis. Rijdt op de grote weg nooit zó hard, dat het rijden inspanning van u vergt. Neem één gouden regel altijd in acht: SNIJDT NOOIT!! |
Ik pas – dat mag ik mijzelf nageven – die regel al vele jaren toe, zonder ooit één uitzondering te maken. Sedertdien heb ik nooit één “narrow escapes” en een “narrow escape” betekent, dat u volgens de “ijzeren wet” van de weg eigenlijk net zo goed dood had kunnenzijn, en niet u alleen, maar ook uw medeweggebruikers. Stop nooit op de rijweg, ook niet half op de berm, als u daar niet toe wordt gedwongen door een lekke band. Rijdt die band liever in puin dan ’s avonds op de grote weg te stoppen.
Controleer geregeld uw achterlichten en uw stoplicht. Neem nooit genoegen met remmen “die het nog wel aardig doen” en met een stuur, dat een eigenaardigheid vertoont, die u nog nooit eerder hebt opgemerkt. Drink geen druppel alcohol als u moet rijden. Als u bij de bloedproef ook maar iets boven de toegestane (zeer lage!) maximum- percentage blijkt te komen, krijgt u minimaal 14 dagen en een jaar intrekking van uw rijbewijs.
Als u geënerveerd bent, zeg dan alvorens in uw auto te stappen tot u zelf: “vandaag rijd ik voorzichtiger dan anders”. Als u flink geënerveerd bent, zeg het dan tweemaal; en als u zeer geënerveerd bent, rook dan eerst een sigaret in uw stilstaande auto tot u voelt, dat alle agressie en alle woede uit u zijn weggeëbd. Als iemand u onhebbelijk passeert, zeg dan: nou, die is er eerder dan ik, waar dan ook! Bedwing echter uw rechtervoet, maar fluit bijvoorbeeld een liedje. Bedenk, dat uw kinderen, uw familieleden of kennissen fietsen en daarbij ook niet altijd de verkeersregels in acht nemen, zoals die fietser, die u verontwaardiging opwekte. Rijdt nooit hard door een dorp; een vrouw zou haastig kunnen oversteken, een kind achter een bal aanhollen, een suffende chauffeur uit een zijstraatje komen aanrollen (dit kan ook in een stad gebeuren. Red.) stop onmiddellijk op de eerste de beste witte strook met een witte P op een blauw bord, als u slaperig wordt; tallozen zijn slapend tegen een boom gereden en om het leven gekomen. Volgt bijvoorbeeld de Amerikaan, die altijd telt hoeveel seconden het duurde voordat een tegenligger verscheen, als hij voor de zoveelste maal had besloten NIET te passeren, waar hij de weg niet kon overzien, om welke redenen dan ook. “Ik heb in één maand al veertien maal mijn leven gered”, schreef hij aan een krant. Blijf liever overnachten, waar u bent, als op uw reis naar huis mist of ijzel u overvalt. Rijdt in het buitenland nooit bij duisternis- behalve in een rally en bedenk dan nog, dat in rally’s ook al velen zijn verongelukt. U kunt beter strafpunten oplopen dan in een lijkauto uw rally te voltooien. Reken in het donker altijd op onverlichte auto’s, die voor u uit rijden of zelfs stilstaan. Let ook vooral op als een tegenligger u verblindt, want ook zijn groot licht vermindert sterk uw zicht. Rijdt niet “op uw richtingaanwijzer”, maar laat uw hele manier van rijden zó zijn, dat niemand twijfelt aan uw voornemens; ga ruimschoots van tevoren al maar links als u linksaf wilt slaan of als u een andere auto wilt passeren, als u rechtsaf wilt slaan in de bebouwde kom, houd er dan rekening mee, dat u overstekende voetgangers in de volgende straat niet kunt zien. Neem tot richtsnoer, wat de Newyorkse taxichauffeur, die al 35 jaar zonder een schrammetje reed en daarvoor werd onderscheiden, antwoorde, toen men hem vroeg hoe hij het enorm-drukke verkeer zo gaaf had weten te overleven: “Ik ga er van uit, dat iedereen op straat gek is, behalve ik”!
Dit artikel wordt vervolgd met het tweede deel: “En als U……….” komt te staan. En met het derde en laatste deel: Onderhoud!
CARTAGENA
Van vrijdag 9 augustus tot maandag 12 augustus zal Hr. Ms. “Dubois” een niet- officieel bezoek brengen aan Cartagena, de grootste Columbiaanse havenplaats in het Caribisch gebied.
Cartagena, dat een bevolking heeft van 125.000 zielen, is gelegen aan de Baai van Cartagena, welke op een kleine doorgang na, geheel van de zee afgesloten ligt. Vroeger was de baai door een grote doorgang verbonden met zee, doch hierin werd door slaven een dam gelegd, wat meer dan twee eeuwen werk kostte!!!
De thans nog genoemde Boca Chioa doorgang zal bij de meesten wel een dorstig gevoel opwekken. Aan beide zijden van Boca Chioa liggen forten, die vroeger verbonden waren door een grote ketting om te voorkomen dat vreemde schepen ongewenst binnen zouden komen. Dit was vooral gericht tegen de vele piraten, die Cartagena, dat vroeger ontzettend rijk was, vele malen hebben aangevallen.
De stad Cartagena werd reeds in 1533 gesticht door Spaanse veroveraars en werd geheel omgeven door forten en muren, waarvan thans nog een groot gedeelte aanwezig is. Het werd meteen een rijke stad, doordat in Columbia veel goud, platina en edelstenen gevonden werden. Inde loop der jaren is de stad voortdurend belegerd geweest door piraten in het bijzonder, doch ook wel door Franse en Engelse vlooteenheden, die de stad na bezetting volledig plunderden en dan vertrokken. De laatste grote aanval vond plaats in 1741 en werd geleid door de Engelse admiraal Vernon, die een vloot van 190 schepen en ruim 27.000 koppen onder zich had. Vernon werd door zijn mensen “Old Grog” genoemd, waarvan de naam rum-grog stamt. De rum-grog is, zoals bij de meesten wel bekend, nog steeds in ere bij de Engelse Marine.
Thans is Cartagena de belangrijkste uitvoerhaven van Columbia en door vele Columbianen geliefd om de prachtige omgeving en mooie stranden. De stad zelf doet door zijn bouw Spaans aan en is door bruggen verbonden met de vaste wal. Daarbuiten ligt het moderne gedeelte van de stad, wat zich over een groot gedeelte van de diverse baaien uitstrekt.
Bezienswaardigheden:
Als eerste bezienswaardigheid moet het oude stadsdeel zelf vermeld worden met als bijzonderheden de oude muren en forten, welke enig op het westelijk halfrond zijn. Nog goed intact zijnde gedeelten zijn te vinden nabij Cahero en het fort Sän Feligo, waar de kerkers nog te zien zijn. De forten waren onderling verbonden door smalle tunnels diep onder de grond door, welke tot op heden nog te betreden zijn. De “Puerta del Sol” is een van de zes oorspronkelijke toegangswegen van de stad. De Kathedraal van Cartagena is een der oudste ven het westelijk halfrond, die in ongeveer 1558 gebouwd werd. De bouw is eenvoudig en met het oog op aanvallen, zwaar uitgevoerd. Tegen de gevel zijn marmeren heiligenbeelden zichtbaar. In het interieur vallen direct de geheel van marmer opgebouwde kansel en het geheel met bladgoud beklede, veertien meter hoge kansel, op. Het “Paleis der Inquintie” is een mooi voorbeeld van oud-Spaanse koloniale styl met zijn overhangende balcons en een grote centrale patio geflankeerd door wijde gelerijen. Voorts zijn nog te noemen de Plaza Bolivar (Bolivar was de ontdekker van Columbia), waaraan de kerk van San Pedro ligt en de “Paseo de las Maidiris”, (“de promenade der martelaren”), waarlangs aan beide zijden borstbeelden zijn opgesteld van omgebrachte leiders, die tijdens het bewind van generaal Maillo in 1816 geëxecuteerd werden omdat ze tot de oppositie-party behoorden. Hoog boven de stad torent de heuvel “La Popa”, welke vroeger diende als uitkijkpost naar vreemde schepen en waar een kapel gebouwd is, die nimmer veroverd werd. Vanaf de heuvel geniet men een prachtig uitzicht over de stad en diverse baaien. Op de landtong, waarop ook de marinebasis gevestigd is, zijn enkele moderne hotels gebouwd, welke voornamelijk bezet zijn met Amerikanen; nabij deze hotels heeft men prachtige zwemstranden. In de periode dat Hr. Ms. “Dubois” Cartagena bezoekt is het weer in de regel mooi, doch zal er vaak op de HW en DW regen vallen gepaard gaande met windstoten; voor de rest van de dag is het vrijwel windstil en zeer warm, waardoor er, ook in verband met de slechte hygiënische toestanden, veel koorts heerst. Hierdoor wordt ook een ieder afgeraden ongewassen fruit te eten en op de wal water te drinken; wil men ergens gaan eten, dan wordt aangeraden dit uitsluitend in de volgende restaurants te doen : Hotel Caribe (waarschijnlijk duur; Boca Urande), Club de Pesoa (Hanga), Hotel Bahia (Boca Grande), Capilla del Mar (Boca Grande), Meson del Pirate (Fort San Feligo), Hotel Flamingo (Boca Grande), Restaurant Oriental (nabij het schip) en Dragon Verde (Boca Grande)
Zwemmen kan men in het zwembad van Hotel Caribe, hetgeen 10 pesos kost en verder aan verschillende strandjes.
Wil men gaan winkelen, dan moet men vooral letten op kleine gouden sieraden, welke voor een redelijke prijs te verkrijgen zijn. Columbia is ’s werelds grootste producent van emarald, waardoor eenvoudige stenen, gezet in goud, hier goedkoper zijn dan elders.
Verder zijn hier nog de moeite waard de handgeweven “Poncho”, in Columbia “Puana” genoemd.
Gebruikelijk is dat men een fooi geeft in restaurants van 10% aan taxi chauffeurs worden in de regel geen fooien gegeven.
Het schip zal zeer waarschijnlijk ligplaats kiezen langs de marinebasis, waardoor het centraal tussen het oude stadscentrum en het moderne hotelcomplex op Boca Grande zal komen te liggen.
Nu reeds bekende evenementen zijn bustrips op zaterdag en zondagmiddag en een voetbal wedstrijd tegen de Columbiaanse Marinebasis.
o o o o o o o o o o o o o o o o o o H.N.
Van vrijdag 9 augustus tot maandag 12 augustus zal Hr. Ms. “Dubois” een niet- officieel bezoek brengen aan Cartagena, de grootste Columbiaanse havenplaats in het Caribisch gebied.
Cartagena, dat een bevolking heeft van 125.000 zielen, is gelegen aan de Baai van Cartagena, welke op een kleine doorgang na, geheel van de zee afgesloten ligt. Vroeger was de baai door een grote doorgang verbonden met zee, doch hierin werd door slaven een dam gelegd, wat meer dan twee eeuwen werk kostte!!!
De thans nog genoemde Boca Chioa doorgang zal bij de meesten wel een dorstig gevoel opwekken. Aan beide zijden van Boca Chioa liggen forten, die vroeger verbonden waren door een grote ketting om te voorkomen dat vreemde schepen ongewenst binnen zouden komen. Dit was vooral gericht tegen de vele piraten, die Cartagena, dat vroeger ontzettend rijk was, vele malen hebben aangevallen.
De stad Cartagena werd reeds in 1533 gesticht door Spaanse veroveraars en werd geheel omgeven door forten en muren, waarvan thans nog een groot gedeelte aanwezig is. Het werd meteen een rijke stad, doordat in Columbia veel goud, platina en edelstenen gevonden werden. Inde loop der jaren is de stad voortdurend belegerd geweest door piraten in het bijzonder, doch ook wel door Franse en Engelse vlooteenheden, die de stad na bezetting volledig plunderden en dan vertrokken. De laatste grote aanval vond plaats in 1741 en werd geleid door de Engelse admiraal Vernon, die een vloot van 190 schepen en ruim 27.000 koppen onder zich had. Vernon werd door zijn mensen “Old Grog” genoemd, waarvan de naam rum-grog stamt. De rum-grog is, zoals bij de meesten wel bekend, nog steeds in ere bij de Engelse Marine.
Thans is Cartagena de belangrijkste uitvoerhaven van Columbia en door vele Columbianen geliefd om de prachtige omgeving en mooie stranden. De stad zelf doet door zijn bouw Spaans aan en is door bruggen verbonden met de vaste wal. Daarbuiten ligt het moderne gedeelte van de stad, wat zich over een groot gedeelte van de diverse baaien uitstrekt.
Bezienswaardigheden:
Als eerste bezienswaardigheid moet het oude stadsdeel zelf vermeld worden met als bijzonderheden de oude muren en forten, welke enig op het westelijk halfrond zijn. Nog goed intact zijnde gedeelten zijn te vinden nabij Cahero en het fort Sän Feligo, waar de kerkers nog te zien zijn. De forten waren onderling verbonden door smalle tunnels diep onder de grond door, welke tot op heden nog te betreden zijn. De “Puerta del Sol” is een van de zes oorspronkelijke toegangswegen van de stad. De Kathedraal van Cartagena is een der oudste ven het westelijk halfrond, die in ongeveer 1558 gebouwd werd. De bouw is eenvoudig en met het oog op aanvallen, zwaar uitgevoerd. Tegen de gevel zijn marmeren heiligenbeelden zichtbaar. In het interieur vallen direct de geheel van marmer opgebouwde kansel en het geheel met bladgoud beklede, veertien meter hoge kansel, op. Het “Paleis der Inquintie” is een mooi voorbeeld van oud-Spaanse koloniale styl met zijn overhangende balcons en een grote centrale patio geflankeerd door wijde gelerijen. Voorts zijn nog te noemen de Plaza Bolivar (Bolivar was de ontdekker van Columbia), waaraan de kerk van San Pedro ligt en de “Paseo de las Maidiris”, (“de promenade der martelaren”), waarlangs aan beide zijden borstbeelden zijn opgesteld van omgebrachte leiders, die tijdens het bewind van generaal Maillo in 1816 geëxecuteerd werden omdat ze tot de oppositie-party behoorden. Hoog boven de stad torent de heuvel “La Popa”, welke vroeger diende als uitkijkpost naar vreemde schepen en waar een kapel gebouwd is, die nimmer veroverd werd. Vanaf de heuvel geniet men een prachtig uitzicht over de stad en diverse baaien. Op de landtong, waarop ook de marinebasis gevestigd is, zijn enkele moderne hotels gebouwd, welke voornamelijk bezet zijn met Amerikanen; nabij deze hotels heeft men prachtige zwemstranden. In de periode dat Hr. Ms. “Dubois” Cartagena bezoekt is het weer in de regel mooi, doch zal er vaak op de HW en DW regen vallen gepaard gaande met windstoten; voor de rest van de dag is het vrijwel windstil en zeer warm, waardoor er, ook in verband met de slechte hygiënische toestanden, veel koorts heerst. Hierdoor wordt ook een ieder afgeraden ongewassen fruit te eten en op de wal water te drinken; wil men ergens gaan eten, dan wordt aangeraden dit uitsluitend in de volgende restaurants te doen : Hotel Caribe (waarschijnlijk duur; Boca Urande), Club de Pesoa (Hanga), Hotel Bahia (Boca Grande), Capilla del Mar (Boca Grande), Meson del Pirate (Fort San Feligo), Hotel Flamingo (Boca Grande), Restaurant Oriental (nabij het schip) en Dragon Verde (Boca Grande)
Zwemmen kan men in het zwembad van Hotel Caribe, hetgeen 10 pesos kost en verder aan verschillende strandjes.
Wil men gaan winkelen, dan moet men vooral letten op kleine gouden sieraden, welke voor een redelijke prijs te verkrijgen zijn. Columbia is ’s werelds grootste producent van emarald, waardoor eenvoudige stenen, gezet in goud, hier goedkoper zijn dan elders.
Verder zijn hier nog de moeite waard de handgeweven “Poncho”, in Columbia “Puana” genoemd.
Gebruikelijk is dat men een fooi geeft in restaurants van 10% aan taxi chauffeurs worden in de regel geen fooien gegeven.
Het schip zal zeer waarschijnlijk ligplaats kiezen langs de marinebasis, waardoor het centraal tussen het oude stadscentrum en het moderne hotelcomplex op Boca Grande zal komen te liggen.
Nu reeds bekende evenementen zijn bustrips op zaterdag en zondagmiddag en een voetbal wedstrijd tegen de Columbiaanse Marinebasis.
o o o o o o o o o o o o o o o o o o H.N.
VERKEERD BEGREPEN
MOEILIJK!
WAARSCHUWING In een oud kerkje in een van de voorsteden van Parys hangt een bordje met de mededeling: “In deze kerk bidden alleen engelen! Men passe dus zelf op zijn potefeuilles, handtassen en foto-apparaten”! SPLINTERTJE Een wekelijkse gokker heeft meer plezier van één gewonnen gulden dan van tien, die hij met eerlijk werken heeft verdiend. DE PESSIMIST Wanneer er ooit een “wereldregering” zal komen zullen de “wereldbelastingen” wel niet lang op laten wachten. (als dan de andere maar vervallen) |
DE BARBACUE VAN DEZE EEUW –
Ofwel verslag van een verbroederingsavond tussen de blauwe – en de groene marine.
Zondagavond 21 juli was het zover: datgene wat al dagen van te voren bekend was en met vette letters prijkte op een grote bekendmaking, stond op het punt in vervulling te gaan.
Iedereen raadt het natuurlijk al, de barbacue in het Aruba Caribbean hotel, op de dagelijkse orders gemakshalve afgekort tot AC-hotel omdat een A C-busje ook niet duur is.
Om half acht dan, stonden we met lege magen en dorstige kelen aangetreden bij de valreep, in keurig schoon lang wit, netjes geschoren en niet vergeten met een blinkend gepoetste riemgesp. Velen onder ons hadden al dagen niet geschaft of een potje gedronken, deze lieden zaten dan ook het eerste in de truck, waar voor de meesten de eerste tegenslag al op het moede hoofd terechtkwam, want nu bleek dat op een Arubaanse truck veertien mensen minder gaan dan op een Curacaose; maar de barbacue loopt heus niet weg dacht men dus was wachten het parool.
Om kwart over acht kwamen de eerste mensen het hotel binnen dat uitnodigend haar armen voor ons open hield. (ALLEEN PARTERRE) We stiefelden door de gangen en liepen regelrecht in de armen van een glimlachende sergeant, die ons meteen naar het zwembad verwees, waaraan direct gehoor gegeven werd en zo lagen na een paar minuten een man of acht in het koele (zoute) water te spartelen.
Maar na een minuut of twintig was dat echter alweer afgelopen, toen arriveerden de mariniers, en al gauw was er in het hele bad geen water meer te bekennen: het was verandert in één grote krioelende hoop armen en benen. Voor ons was toen de aardigheid eraf en we haasten ons dan ook naar de babacue- ruimte of liever gezegd “barbacue-stal” want daar begon het al een beetje op te lijken; het was behoorlijk druk, maar vooral gezellig want we zaten gemengd: 100 man tegen 1 dame. Maar ja, als militair kun je ook niet alles verwachten dus werden de ogen begerig naar de tap geslagen, waar, dat dachten we in onze euvele overmoed, het goddelijke goudgele vocht in ongelofelijke hoeveelheden op ons wachtte. Op de dansvloer, eerst bezet door een eenzame accordeon spelende marinier, was intussen een “orkestje” aangetreden, dat ons vergastte op allerlei zoetgevooisde melodieën en daarmee niet ophield, voordat de laatste gast verdwenen was. Al vlug haasten de dorstigsten onder ons zich naar de tap waar een onzichtbare marinier met een grote hamer en een tapbaas met een “twee-potje-de-man” gezichtgereedstonden om iedereen een flinke morele opdoffer toe te dienen. Wat was namelijk het geval? Na een kwartier tussen een dringende en zwetende menigte gestaan te hebben en flink door met ijzer beslagen schoenen op je net glimmend gepoetste Zondagse Stappers getrapt te zijn, kwam je dan eindelijk voor de tap te staan, waar een marinier 3 vzm met een gal gezicht en met een joviaal “hoe-vind-je-dat-nou” gebaar, drie bonnetjes in je van spanning trillende handen stopte. De grootste optimisten onder ons dachten toen nog dat je op twee (uiteraard) groengekleurde bonnetjes twee kratten bier kon krijgen en op het roodgekleurde een flesopener; de grootste pessimisten gingen van de veronderstelling uit dat je op het rode een flesje bier kreeg en op de beide groene twee amsteletiketten, zodat bij beschadiging van het op de fles zittend etiket het statiegeld toch nog behouden zou blijven. Niets van dit alles was echter waar, want zo beroerd waren onze gastheren nu ook weer niet. Met een haastige beweging stopte het “twee-potjes-de-man” gezicht je twee flesjes bier en niet te vergeten een cola of soft (ter verzachting van een eventueel op te lopen kater) in je handen. Met hangende armen en slepende tred ondernamen we de terugtocht naar onze stoelen, waar we met een mistroostig gezicht en met kleine teugjes ons bier opdronken. De lem lieten de meeste staan voor een volgende barbacue. Ja, daar zaten we dan, onderuit gezakt in een stoel met een moedeloze blijk naar twee lege flesjes te kijken. Sommigen renden haastig naar boord terug om nog voor sluitingstijd van de toko binnen te kunnen zijn, maar de meesten bleven toch nog zitten wachten, want er was bij aankomst verteld dat er een exotische danseres én nog kippepoten kwamen, nou wat we ook al zagen, geen danseres die was blijkbaar in het hotel met een collectebus rond voor een echte barbacue. Diegenen die er toen nog niet genoeg van hadden bleven met rammelende magen zitten wachten op de kippepoten. Blijkbaar waren de mariniers de benodigde kippen nog aan het vangen, want de desbetreffende poten kwamen pas laat op de avond aan. Toen viel er echter niet veel meer goed te maken. Voordat de kippepoten arriveerden was er nog iets gebeurd. Ten eerste was er voor de liefhebbers nassi, alhoewel de daarbij verstrekte lepel nog het in trek was. Wat de nassi betreft, men had waarschijnlijk het enige in het kamp aanwezige varken een paar dagen ervoor laten repatten, want vlees moest je met een vergrootglas zoeken; ten tweede had de sergeant-bottelier even na de uitreiking van de nassi met een brok in zijn keel en een moedige blik in zijn ogen bekendgemaakt dat er vrije tap was!!!!! Die woorden waren zijn mond nog niet uit of al wat marinier was stormde in linie naar de tap met kreten als! “we krijgen er weer een gratis” en “RA RA RA Savaneta”, mijn persoon arriveerde als laatste en kreeg een lege doos in mijn hand gedrukt, er waren namelijk nog twee doosjes geweest en dat schijnt op Aruba voor 75 man “vrij tap” te zijn. Overmoedig geworden door het vele bier begon de “opwindende “ polonaise” (ik deed mee met mijn kippepoot), die voor de laadbak van de truck eindigde. Opgewekt zingend en lichtelijk slingerend beklommen de mariniers de voor hen gereedstaande wagens; mismoedig mopperend en ons afvragend of de verknoeide lang wit’s door Savaneta gewassen zouden worden, hesen wij ons in de truck.
Opgemerkt dient te worden dat men het later had gemaakt dan normaal, het was al elf uur. Gelukkig heeft Suffisant bewezen dat een marinier ook een goed feest op kan “tuigen”, want van een barbacue heeft men in de groene kringen geen kip gegeten. O ja, dat was ik bijna vergeten: je kon nog bier kopen ook! Het kostte 50 cent per flesje voor de liefhebbers, maar hebben dat maar niet gedaan, want stel je voor dat men ons van de gemaakte winst volgende keer weer “verrast” met zo’n Barbacue!
ooooooooo
H A R I
ooooooooo
Ofwel verslag van een verbroederingsavond tussen de blauwe – en de groene marine.
Zondagavond 21 juli was het zover: datgene wat al dagen van te voren bekend was en met vette letters prijkte op een grote bekendmaking, stond op het punt in vervulling te gaan.
Iedereen raadt het natuurlijk al, de barbacue in het Aruba Caribbean hotel, op de dagelijkse orders gemakshalve afgekort tot AC-hotel omdat een A C-busje ook niet duur is.
Om half acht dan, stonden we met lege magen en dorstige kelen aangetreden bij de valreep, in keurig schoon lang wit, netjes geschoren en niet vergeten met een blinkend gepoetste riemgesp. Velen onder ons hadden al dagen niet geschaft of een potje gedronken, deze lieden zaten dan ook het eerste in de truck, waar voor de meesten de eerste tegenslag al op het moede hoofd terechtkwam, want nu bleek dat op een Arubaanse truck veertien mensen minder gaan dan op een Curacaose; maar de barbacue loopt heus niet weg dacht men dus was wachten het parool.
Om kwart over acht kwamen de eerste mensen het hotel binnen dat uitnodigend haar armen voor ons open hield. (ALLEEN PARTERRE) We stiefelden door de gangen en liepen regelrecht in de armen van een glimlachende sergeant, die ons meteen naar het zwembad verwees, waaraan direct gehoor gegeven werd en zo lagen na een paar minuten een man of acht in het koele (zoute) water te spartelen.
Maar na een minuut of twintig was dat echter alweer afgelopen, toen arriveerden de mariniers, en al gauw was er in het hele bad geen water meer te bekennen: het was verandert in één grote krioelende hoop armen en benen. Voor ons was toen de aardigheid eraf en we haasten ons dan ook naar de babacue- ruimte of liever gezegd “barbacue-stal” want daar begon het al een beetje op te lijken; het was behoorlijk druk, maar vooral gezellig want we zaten gemengd: 100 man tegen 1 dame. Maar ja, als militair kun je ook niet alles verwachten dus werden de ogen begerig naar de tap geslagen, waar, dat dachten we in onze euvele overmoed, het goddelijke goudgele vocht in ongelofelijke hoeveelheden op ons wachtte. Op de dansvloer, eerst bezet door een eenzame accordeon spelende marinier, was intussen een “orkestje” aangetreden, dat ons vergastte op allerlei zoetgevooisde melodieën en daarmee niet ophield, voordat de laatste gast verdwenen was. Al vlug haasten de dorstigsten onder ons zich naar de tap waar een onzichtbare marinier met een grote hamer en een tapbaas met een “twee-potje-de-man” gezichtgereedstonden om iedereen een flinke morele opdoffer toe te dienen. Wat was namelijk het geval? Na een kwartier tussen een dringende en zwetende menigte gestaan te hebben en flink door met ijzer beslagen schoenen op je net glimmend gepoetste Zondagse Stappers getrapt te zijn, kwam je dan eindelijk voor de tap te staan, waar een marinier 3 vzm met een gal gezicht en met een joviaal “hoe-vind-je-dat-nou” gebaar, drie bonnetjes in je van spanning trillende handen stopte. De grootste optimisten onder ons dachten toen nog dat je op twee (uiteraard) groengekleurde bonnetjes twee kratten bier kon krijgen en op het roodgekleurde een flesopener; de grootste pessimisten gingen van de veronderstelling uit dat je op het rode een flesje bier kreeg en op de beide groene twee amsteletiketten, zodat bij beschadiging van het op de fles zittend etiket het statiegeld toch nog behouden zou blijven. Niets van dit alles was echter waar, want zo beroerd waren onze gastheren nu ook weer niet. Met een haastige beweging stopte het “twee-potjes-de-man” gezicht je twee flesjes bier en niet te vergeten een cola of soft (ter verzachting van een eventueel op te lopen kater) in je handen. Met hangende armen en slepende tred ondernamen we de terugtocht naar onze stoelen, waar we met een mistroostig gezicht en met kleine teugjes ons bier opdronken. De lem lieten de meeste staan voor een volgende barbacue. Ja, daar zaten we dan, onderuit gezakt in een stoel met een moedeloze blijk naar twee lege flesjes te kijken. Sommigen renden haastig naar boord terug om nog voor sluitingstijd van de toko binnen te kunnen zijn, maar de meesten bleven toch nog zitten wachten, want er was bij aankomst verteld dat er een exotische danseres én nog kippepoten kwamen, nou wat we ook al zagen, geen danseres die was blijkbaar in het hotel met een collectebus rond voor een echte barbacue. Diegenen die er toen nog niet genoeg van hadden bleven met rammelende magen zitten wachten op de kippepoten. Blijkbaar waren de mariniers de benodigde kippen nog aan het vangen, want de desbetreffende poten kwamen pas laat op de avond aan. Toen viel er echter niet veel meer goed te maken. Voordat de kippepoten arriveerden was er nog iets gebeurd. Ten eerste was er voor de liefhebbers nassi, alhoewel de daarbij verstrekte lepel nog het in trek was. Wat de nassi betreft, men had waarschijnlijk het enige in het kamp aanwezige varken een paar dagen ervoor laten repatten, want vlees moest je met een vergrootglas zoeken; ten tweede had de sergeant-bottelier even na de uitreiking van de nassi met een brok in zijn keel en een moedige blik in zijn ogen bekendgemaakt dat er vrije tap was!!!!! Die woorden waren zijn mond nog niet uit of al wat marinier was stormde in linie naar de tap met kreten als! “we krijgen er weer een gratis” en “RA RA RA Savaneta”, mijn persoon arriveerde als laatste en kreeg een lege doos in mijn hand gedrukt, er waren namelijk nog twee doosjes geweest en dat schijnt op Aruba voor 75 man “vrij tap” te zijn. Overmoedig geworden door het vele bier begon de “opwindende “ polonaise” (ik deed mee met mijn kippepoot), die voor de laadbak van de truck eindigde. Opgewekt zingend en lichtelijk slingerend beklommen de mariniers de voor hen gereedstaande wagens; mismoedig mopperend en ons afvragend of de verknoeide lang wit’s door Savaneta gewassen zouden worden, hesen wij ons in de truck.
Opgemerkt dient te worden dat men het later had gemaakt dan normaal, het was al elf uur. Gelukkig heeft Suffisant bewezen dat een marinier ook een goed feest op kan “tuigen”, want van een barbacue heeft men in de groene kringen geen kip gegeten. O ja, dat was ik bijna vergeten: je kon nog bier kopen ook! Het kostte 50 cent per flesje voor de liefhebbers, maar hebben dat maar niet gedaan, want stel je voor dat men ons van de gemaakte winst volgende keer weer “verrast” met zo’n Barbacue!
ooooooooo
H A R I
ooooooooo
Notitie van de redactie!
Wij zijn maar blij dat voor onze sporters aan het begin van de marinekampioenschappen geen “vrije tap” is gehoeden, want wij geloven dat daardoor onze eervolle laatste plaats wel een verloren zou kunnen gaan. Bovendien zijn wij van oordeel, dat men een gegeven paard niet in de bek moet kijken. |
HET CADEAU
Op mijn verjaardag zei mijn vrouw: “Ik heb hier een cadeau voor jou” Ik zei nieuwsgierig! “Dank je wel”! En opende het pakje snel. Ik zag in ’t doosje in mijn hand Een gouden ring met briljant. Ik vond haar reuze best geslaagd, Ik had slechts een fototoestel gevraagd. Het is geweldig, dacht ik blij. Zij kijkt niet op wat geld voor mij. De prijs laat haar volkomen koud, Omdat ze zoveel van me houdt. Ik zei tot mijn vrouw verlegen toen! “Dat had je echt niet moeten doen, Had maar gewoon zoals ik verzocht Voor mij een fototoestel gekocht”. Ze keek me met verbazing aan En zei toen spontaan: “Een fototoestel? Dat ging niet, man, Daar is geen imitatie van. J O I N |
“ R O O D K A P J E “
Het was in de tijd van voor de knoop in de das, ja zelfs nog voor de Gotische letters op het mutslintje, dat er niet ver buiten de stelling een meisje woonde, dat door de maten Roodkapje werd genoemd omdat ze van overal tot kooien af met een rode muts op d’r haren liep. Het was geen porum want haar haren deden ook al denken aan het bakboordslicht. Nee hoor, het geheel was helemaal niet zo erg uit de kunst. Maar enfin op een van de zeldzaam voorkomende mooie zonnige dagen in en om eerder genoemde stelling werd Roodkapje gelijk na overal bij haar vader gecommandeerd. Omdat die een klusje voor haar had. Volgens ontvangen gegevens lag Oma Roodkap met een gebroken arm te kooi en kon zodoende niet meer voor de vette hap zorgen omdat ze uiteraard vrij van rechterarm was; evenzo was schrapen, menien en bijhalen waar nodig van de dagelijkse orders geschrapt. Direct na ochtendschaften werd de dienstfiets, die altijd gereedstond in de whalegang metvictualien volgepakt zoals bramstaglopers die van de vorige dag waren overgebleven, een gebraden haantje omdat er toen nog geen steelbands waren en verder nog een prakje boerenkool met klapstuk vanwege een overschot uit Nieuw-Guinea. En als klap op de vuurpeil, een doosje inhoudende 24 koude flesjes bier. Nadat Roodkapje van haar Ouweheer (een gepensioneerd opperschipper) een fietsorder en vertrekorder had ontvangen, peddelde ze met een rustig vaartje de werf af, richting Opoe. Rustig allerlei liedjes fluitend zoals: “Junge kom balt wieder” en het liedje over het Noordzeekanaal of iets dergelijks, bereikte ze na een uurtje het bos waar de ouwe Roodkap ergens in een koenoekoehuisje woonde. Had Roodkapje zich nu gewoon aan het fietsprogramma gehouden en was ze niet zo panas geweest, was er waarschijnlijk niets scheef gelopen, maar zie wat er gebeurde:
Na al dat gefiets en gefluit kreeg ze natuurlijk meer dorst dan vaderlandsliefde en met een hele doos vol kouwe snuffels op het bagagedek moest er natuurlijk iets scheef lopen vooral omdat dat dorstige nogal een familietrek was; zelfs bij weersomstandigheden waarbij normale mensen een paar extra baaien hemden aandoen, trok men in de familie Roodkap een extra fles open, het zal dus eigenlijk al vanaf het prille begin een beetje fout. Maar goed, onze vriendin gooide dus de fiets aan de kant en gaat keihard onder een boom zitten en diept uit een meegenomen zeildoekse gereedschaptas een flesopener op en opent het eerste pijpje, inderhaast ook nog het etiket beschadigent zodat moedres thuis uiteindelijk thuis een duppie statiegeld in de min zit, maar Roodkapje denkt natuurlijk bij zichzelf: “Och, het is maar een stuiver Antilliaans” en lurkt met een paar lange halen het potje leeg. Tjonge tjonge, heerlijk, lang leve de man die het bier uitvond zingt ze nu, terwijl het tweede flesje al in de aanslag gehouden wordt. Roodkapje wordt nu steeds overmoediger en zo tegen de tijd van vlaggeparade heeft ze hem al lekker zitten en met de muts een beetje scheef en afgezakte “kousen, wit, lang, ongenummerd, stuks, twee”, begint ze aan het lied: Curacao, Curacao, Aruba en Bonaire, ik zie niets meer van verre”! of althans woorden van deze strekking en dat klopt wel ongeveer met de feiten want ze ziet niet dat in de verte de wolf aan komt looppassen. Bij de laatste uithaal van het Curacaose lied, is de wolf tot op praaiafstand genadert en schreeuwt: wat moet dat hier op mijn oefenterrein, heb je een passeerbiljet of ben je aan het uitknijpen en ga in de houding staan als ik tegen je sta te zwammen”. “Verreks-kuseer”, zegt Roodkapje, “maar wie ben je dan wel om zo’n hoge rug tegen me te voeren”? “Ik ben vandaag de provoost van de wacht en heb toezicht op de houthakkers die zo meteen deze boom om komen hakken, “ antwoordt de wolf die ondertussen al een begerige blik op de rest van de flesjes bier in de doos heeft geworpen en het water loopt hem langs zijn kunstgebit.” Moet je horen” zegt Roodkapje, die zich een houding tracht te geven, “me ouweheer is schipper geweest en ehh ik ben bezig met een dienstreis en ik heb een stukje karang tussen m’n legging gekregen en dat zit eruit te peuteren, maar eehh……….. met je een kouwe pot vent”?
De wolf denkt bij zichzelf: dat is de eerste schipper waarvan ik hoor dat hij het bier weg laat brengen en z’n dochter is ook van de eerste leugen niet gebarsten”, maar neemt met een grijns het potje aan en begint zachies een plan te maken.
(wordt vervolgt)
Het was in de tijd van voor de knoop in de das, ja zelfs nog voor de Gotische letters op het mutslintje, dat er niet ver buiten de stelling een meisje woonde, dat door de maten Roodkapje werd genoemd omdat ze van overal tot kooien af met een rode muts op d’r haren liep. Het was geen porum want haar haren deden ook al denken aan het bakboordslicht. Nee hoor, het geheel was helemaal niet zo erg uit de kunst. Maar enfin op een van de zeldzaam voorkomende mooie zonnige dagen in en om eerder genoemde stelling werd Roodkapje gelijk na overal bij haar vader gecommandeerd. Omdat die een klusje voor haar had. Volgens ontvangen gegevens lag Oma Roodkap met een gebroken arm te kooi en kon zodoende niet meer voor de vette hap zorgen omdat ze uiteraard vrij van rechterarm was; evenzo was schrapen, menien en bijhalen waar nodig van de dagelijkse orders geschrapt. Direct na ochtendschaften werd de dienstfiets, die altijd gereedstond in de whalegang metvictualien volgepakt zoals bramstaglopers die van de vorige dag waren overgebleven, een gebraden haantje omdat er toen nog geen steelbands waren en verder nog een prakje boerenkool met klapstuk vanwege een overschot uit Nieuw-Guinea. En als klap op de vuurpeil, een doosje inhoudende 24 koude flesjes bier. Nadat Roodkapje van haar Ouweheer (een gepensioneerd opperschipper) een fietsorder en vertrekorder had ontvangen, peddelde ze met een rustig vaartje de werf af, richting Opoe. Rustig allerlei liedjes fluitend zoals: “Junge kom balt wieder” en het liedje over het Noordzeekanaal of iets dergelijks, bereikte ze na een uurtje het bos waar de ouwe Roodkap ergens in een koenoekoehuisje woonde. Had Roodkapje zich nu gewoon aan het fietsprogramma gehouden en was ze niet zo panas geweest, was er waarschijnlijk niets scheef gelopen, maar zie wat er gebeurde:
Na al dat gefiets en gefluit kreeg ze natuurlijk meer dorst dan vaderlandsliefde en met een hele doos vol kouwe snuffels op het bagagedek moest er natuurlijk iets scheef lopen vooral omdat dat dorstige nogal een familietrek was; zelfs bij weersomstandigheden waarbij normale mensen een paar extra baaien hemden aandoen, trok men in de familie Roodkap een extra fles open, het zal dus eigenlijk al vanaf het prille begin een beetje fout. Maar goed, onze vriendin gooide dus de fiets aan de kant en gaat keihard onder een boom zitten en diept uit een meegenomen zeildoekse gereedschaptas een flesopener op en opent het eerste pijpje, inderhaast ook nog het etiket beschadigent zodat moedres thuis uiteindelijk thuis een duppie statiegeld in de min zit, maar Roodkapje denkt natuurlijk bij zichzelf: “Och, het is maar een stuiver Antilliaans” en lurkt met een paar lange halen het potje leeg. Tjonge tjonge, heerlijk, lang leve de man die het bier uitvond zingt ze nu, terwijl het tweede flesje al in de aanslag gehouden wordt. Roodkapje wordt nu steeds overmoediger en zo tegen de tijd van vlaggeparade heeft ze hem al lekker zitten en met de muts een beetje scheef en afgezakte “kousen, wit, lang, ongenummerd, stuks, twee”, begint ze aan het lied: Curacao, Curacao, Aruba en Bonaire, ik zie niets meer van verre”! of althans woorden van deze strekking en dat klopt wel ongeveer met de feiten want ze ziet niet dat in de verte de wolf aan komt looppassen. Bij de laatste uithaal van het Curacaose lied, is de wolf tot op praaiafstand genadert en schreeuwt: wat moet dat hier op mijn oefenterrein, heb je een passeerbiljet of ben je aan het uitknijpen en ga in de houding staan als ik tegen je sta te zwammen”. “Verreks-kuseer”, zegt Roodkapje, “maar wie ben je dan wel om zo’n hoge rug tegen me te voeren”? “Ik ben vandaag de provoost van de wacht en heb toezicht op de houthakkers die zo meteen deze boom om komen hakken, “ antwoordt de wolf die ondertussen al een begerige blik op de rest van de flesjes bier in de doos heeft geworpen en het water loopt hem langs zijn kunstgebit.” Moet je horen” zegt Roodkapje, die zich een houding tracht te geven, “me ouweheer is schipper geweest en ehh ik ben bezig met een dienstreis en ik heb een stukje karang tussen m’n legging gekregen en dat zit eruit te peuteren, maar eehh……….. met je een kouwe pot vent”?
De wolf denkt bij zichzelf: dat is de eerste schipper waarvan ik hoor dat hij het bier weg laat brengen en z’n dochter is ook van de eerste leugen niet gebarsten”, maar neemt met een grijns het potje aan en begint zachies een plan te maken.
(wordt vervolgt)
TERREUR OVER TOKIO
“Wacht hier tot ik terug kom”, zegt Phil tegen Bop de chauffeur en hij stapt de zwarte Mercedes uit in de richting van de National Bank. De straat ziet er mistroostig en verlaten uit en wordt slechts spaarzaam verlicht door enkele lantaarns. Er valt een zachte motregen en Phil Huivert. Hij denkt aan de komende minuten. Alles moet goed verlopen, het kan eenvoudig niet mis gaan. Maandenlang heeft hij alle mogelijke uitgangen, brandladders en beveiligingssystemen van de bank in zijn geheugen geprent en hij weet precies wat hem te doen staat.
Binnen in de wagen steekt Bop een sigaret op en kijkt nauwlettend in het rond naar mogelijk onraad. De motor ronkt zachtjes en langzaam kruipen de minuten voorbij. Met een monotoon ruisend geluid daalt de regen op zijn motorkap neer. Hij kijkt op zijn horloge, er zijn nu acht minuten voorbij. Zijn blik richt zich op de plaats waar Phil vandaan moet komen. Een zucht van verlichting ontsnapt aan zijn keel als hij zijn kamaraad aan ziet komen. Phil draagt een klein handkoffertje en snel looopt hij voor de wagen langs. Plotseling blijft hij staan en een rauwe kreet verscheurt de stilte.
Geschrokken kijkt Bop naar het van angst vertrokken gezicht. “Houd je bek dicht”, schreeuwt hij, “je haalt de hele politiemacht op ons dak”!
Maar Phil blijft doorschreeuwen. Bop rijdt de wagen een eindje achteruit en trapt dan op het gaspedaal. Als hij langs Phil rijdt ziet hij tot zijn grote ontsteltenis dat deze langzaam aan het verschrompelen is. Met zijn gedachten nog bij het afschuwelijke voorval rijdt hij de donkere nacht in ......
Met krijsende remmen en piepende banden stopt de politiewagen en de agenten stappen uit. Voor hen op de weg ligt de kleding van een man, netjes in de volgorde zoals de bezitter het aangehad zou hebben. Naast een der mouwen van het jasje staat een koffertje met geld.
“Dit is vast geen alledaagse gebeurtenis, Bill, bel de politiecentrale even op”. Bill loopt terug naar de wagen en pakt de mobilofoon.
“Centrale hier PX, over”
PX hier centrale, over”
“hier PX, we hebben kleding aangetroffen onder verdachte omstandigheden, bij een rioolput voor de National Bank in onze sector. Verzoeke inspecteur Mike Stranger te waarschuwen, over”.
“PX hier centrale, bericht begrepen, over and out”.
Bill legt de hoorn weer neer en steekt een sigaret op. “Wat denk jij ervan Pearce”? “Tja, volgens mij gaat hier niet iemand zich voor zijn plezier in de regen staan uit te kleden en laat daarbij nog een koffer boordevol geld staan ook. Nee, als je het mij vraagt ziet hier een verduiveld vies luchtje aan”!....
Inspecteur Mike Stranger kijkt naar de Speciale Dienst die bezig is alles te fotograferen en op te meten. Dan kijkt hij naar de kleding. Het is voor hem nog een volkomen mysterie. De man had geen papieren, of ze moeten hem afgenomen zijn. Verder ligt alles er, schoenen, sokken, ja zelfs een trouwring. Plotseling krijgt Mike een ingeving, hij pakt de mouw van het jasje en schudt. Uit de mouw komt een horloge rollen. Voorzichtig maakt hij het van achteren open en kijkt naar de inscriptie. “Van je liefste Lida” Dat is tenminste iets mompelt hij voor zichzelf. Ondertussen heeft het opgehouden met regenen, in de verte klinkt een torenklok. Mike kijkt op zijn horloge, vier uur. Hij vindt dat de tijd voor actie daar is en vlug deelt hij zijn orders uit.
wordt vervolgd...
“Wacht hier tot ik terug kom”, zegt Phil tegen Bop de chauffeur en hij stapt de zwarte Mercedes uit in de richting van de National Bank. De straat ziet er mistroostig en verlaten uit en wordt slechts spaarzaam verlicht door enkele lantaarns. Er valt een zachte motregen en Phil Huivert. Hij denkt aan de komende minuten. Alles moet goed verlopen, het kan eenvoudig niet mis gaan. Maandenlang heeft hij alle mogelijke uitgangen, brandladders en beveiligingssystemen van de bank in zijn geheugen geprent en hij weet precies wat hem te doen staat.
Binnen in de wagen steekt Bop een sigaret op en kijkt nauwlettend in het rond naar mogelijk onraad. De motor ronkt zachtjes en langzaam kruipen de minuten voorbij. Met een monotoon ruisend geluid daalt de regen op zijn motorkap neer. Hij kijkt op zijn horloge, er zijn nu acht minuten voorbij. Zijn blik richt zich op de plaats waar Phil vandaan moet komen. Een zucht van verlichting ontsnapt aan zijn keel als hij zijn kamaraad aan ziet komen. Phil draagt een klein handkoffertje en snel looopt hij voor de wagen langs. Plotseling blijft hij staan en een rauwe kreet verscheurt de stilte.
Geschrokken kijkt Bop naar het van angst vertrokken gezicht. “Houd je bek dicht”, schreeuwt hij, “je haalt de hele politiemacht op ons dak”!
Maar Phil blijft doorschreeuwen. Bop rijdt de wagen een eindje achteruit en trapt dan op het gaspedaal. Als hij langs Phil rijdt ziet hij tot zijn grote ontsteltenis dat deze langzaam aan het verschrompelen is. Met zijn gedachten nog bij het afschuwelijke voorval rijdt hij de donkere nacht in ......
Met krijsende remmen en piepende banden stopt de politiewagen en de agenten stappen uit. Voor hen op de weg ligt de kleding van een man, netjes in de volgorde zoals de bezitter het aangehad zou hebben. Naast een der mouwen van het jasje staat een koffertje met geld.
“Dit is vast geen alledaagse gebeurtenis, Bill, bel de politiecentrale even op”. Bill loopt terug naar de wagen en pakt de mobilofoon.
“Centrale hier PX, over”
PX hier centrale, over”
“hier PX, we hebben kleding aangetroffen onder verdachte omstandigheden, bij een rioolput voor de National Bank in onze sector. Verzoeke inspecteur Mike Stranger te waarschuwen, over”.
“PX hier centrale, bericht begrepen, over and out”.
Bill legt de hoorn weer neer en steekt een sigaret op. “Wat denk jij ervan Pearce”? “Tja, volgens mij gaat hier niet iemand zich voor zijn plezier in de regen staan uit te kleden en laat daarbij nog een koffer boordevol geld staan ook. Nee, als je het mij vraagt ziet hier een verduiveld vies luchtje aan”!....
Inspecteur Mike Stranger kijkt naar de Speciale Dienst die bezig is alles te fotograferen en op te meten. Dan kijkt hij naar de kleding. Het is voor hem nog een volkomen mysterie. De man had geen papieren, of ze moeten hem afgenomen zijn. Verder ligt alles er, schoenen, sokken, ja zelfs een trouwring. Plotseling krijgt Mike een ingeving, hij pakt de mouw van het jasje en schudt. Uit de mouw komt een horloge rollen. Voorzichtig maakt hij het van achteren open en kijkt naar de inscriptie. “Van je liefste Lida” Dat is tenminste iets mompelt hij voor zichzelf. Ondertussen heeft het opgehouden met regenen, in de verte klinkt een torenklok. Mike kijkt op zijn horloge, vier uur. Hij vindt dat de tijd voor actie daar is en vlug deelt hij zijn orders uit.
wordt vervolgd...
LACHEN IS TROEF
“Zachies optrekken, Willem”, klinkt het uit de mond van een tramconducteur, wiers wieg onmiskenbaar in Rotterdam moet gestaan hebben.
“Willem”, de bestuurder, voldoet aan dit verzoek en het opbaar vervoermiddel zet zich in beweging. Enige minuten lang wordt de stilte onderbroken door het getik van de wisselaar, die op de Rotterdamse buik rust.
Dan begint een gesprek, dat over de mode blijkt te gaan en spoedig heeft hij er iemand bij betrokken, die, evenals ik, ook op het balcon staat.
Conduteur: “Je kan tegenwoordig bijna niet eens meer het verschil zien tussen een jongen en een meisje. Moet u dat meisje daar nu zien staan: je snapt niet hoe ouders hun kinderen zo laten rondlopen. Wat vind u er nou van?
Passagier: “Pardon, conducteur, het is mijn dochter!
Conducteur: (rood en verlegen) Neemt u mij niet kwalijk, ik wist niet dat u de vader was!
Passagier: ( verontwaardigd) Dat klopt ook: ik ben zijn moeder!
“Zachies optrekken, Willem”, klinkt het uit de mond van een tramconducteur, wiers wieg onmiskenbaar in Rotterdam moet gestaan hebben.
“Willem”, de bestuurder, voldoet aan dit verzoek en het opbaar vervoermiddel zet zich in beweging. Enige minuten lang wordt de stilte onderbroken door het getik van de wisselaar, die op de Rotterdamse buik rust.
Dan begint een gesprek, dat over de mode blijkt te gaan en spoedig heeft hij er iemand bij betrokken, die, evenals ik, ook op het balcon staat.
Conduteur: “Je kan tegenwoordig bijna niet eens meer het verschil zien tussen een jongen en een meisje. Moet u dat meisje daar nu zien staan: je snapt niet hoe ouders hun kinderen zo laten rondlopen. Wat vind u er nou van?
Passagier: “Pardon, conducteur, het is mijn dochter!
Conducteur: (rood en verlegen) Neemt u mij niet kwalijk, ik wist niet dat u de vader was!
Passagier: ( verontwaardigd) Dat klopt ook: ik ben zijn moeder!
GEEN VRIEND
Het kindermeisje kwam al gauw En vroeg: “Hebt u gebeld mevrouw”? Mijn ega keek een beetje kwaad En zei: “Dat heb ik inderdaad” “Mijn zoontje heeft mij verteld Het heeft mij teleurgesteld, Omdat ik het vervelend vind, Je liet je zoenen door een vriend. Ik was er niet op ingegaan Als je ’t buiten had gedaan, ’T gebeurde echter bij me thuis We zijn dat niet gewend in huis” Het kindermeisje zei bedeesd: “Er is niet eens een vriend geweest” En ze beweerd nog beslist: “Uw zoontje heeft zich heus vergist”. “Ontken het niet, “hernam mijn vrouw, “Er was hier wel een vriend van jou” Waarna het meisje, wat kriegel, zei: “Uw man is toch geen vriend van mij”. |